Dit ontroerende, dynamische beeld van de Engelse jezuïet Rory Geoghegan interpreteert de ontmoeting tussen Maria en Elizabeth (Lc 1,39-56) als een dubbele omarming. Daarom zie ik er het paradigma in van elke ontmoeting zoals die zou kunnen zijn. Twee zwangere vrouwen scheppen en laten ruimte voor een intieme, onzichtbare – maar lichamelijk voelbare – ontmoeting tussen het nieuwe wonderlijke leven dat elk diep in zich draagt.
In de diepte is ieder van ons zwanger van nieuw leven, maar vaak worden wij dat slechts gewaar wanneer de groet van de ander ons innerlijk oor bereikt: “Zie, zodra de klank van uw groet mijn oor bereikte, sprong het kind van vreugde op in mijn schoot.” (Lc 1,44) Kan ik het nieuwe, ongeboren, verrassende leven in anderen herkennen? Kan ik mij afstemmen op dat onzichtbare leven dat zij in zich dragen? Of ga ik met hen om vanuit wat ik van hen zie en weet of denk te weten?
Hier vormen zwangere vrouwen een nieuwe, heilige ruimte, een kathedraal: speelruimte waar het veilig is om van vreugde op te springen; vruchtbare ruimte waar alles mogelijk wordt; ademruimte waar het nog ongeboren leven -het beste in elk van ons- speelt en danst, zo is het op elkaar afgestemd; leefruimte waar het kind in ons een ander vindt, ontmoet en omarmt.
Zij herkent de grootsheid van wie ja zegt en blijft zeggen
Wat een sierlijkheid, wat een beweging, wat een speelsheid, wat een leven en wat een ruimte spreekt er uit dit beeld dat zingt! Ja, een echte ontmoeting is er slechts wanneer wij samen kwetsbaar kunnen zijn en dankbaar om het leven dat ons zomaar in de schoot wordt geworpen.
Elizabeth, “vervuld met de Heilige Geest” (Lc 1,41), buigt zich teder neer: “Waaraan heb ik het te danken, dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt?” (Lc 1,43) Zij herkent de grootsheid van wie ja zegt en blijft zeggen, een leven lang; van wie blijft geloven, ondanks alles: “Zalig zij die geloofd heeft.” (Lc 1,45)
De jonge Maria heft haar hoofd hoog en haar hand op om vanuit die ontmoeting die haar diep vervult haar Magnificat te zingen: “Mijn hart prijst hoog de Heer.” (Lc 1,46) Maria heft haar lege, open hand op als geschenk, als dank, als eerbetoon, als teken van wie zij is en wil zijn. Een priesterlijk gebaar. Zij jubelt het uit hoe God armen uitverkiest, hongerigen voedt en rijken heen stuurt met lege, open handen. De innerlijke, onzichtbare ontmoeting diep in hen uit zich als nederigheid en als Magnificat, als gejubel vanuit de kostbare ontdekking dat God een eigen logica heeft die pal tegen de wereldse ingaat.
Op wie kan ik steunen om het uit te jubelen van vreugde?
Maar niemand zingt vanuit zichzelf. Maria zingt omdat zij één is geworden met Elizabeth, op wiens schouder zij kan bouwen. Zij zingt haar Magnificat -en dat van Elizabeth- vanuit de ontmoeting, vanuit de verbondenheid met ieder ander die evenzeer begenadigd is met nieuw, onzichtbaar en kwetsbaar leven dat bescherming en aandacht nodig heeft om te kunnen groeien en bloeien. Hoe klinkt mijn Magnificat en op wie kan ik steunen om het uit te jubelen van vreugde?