De bijzondere Kamercommissie die zich buigt over het koloniaal verleden van België nodigde jezuïet en oud-missionaris in Congo André Cnockaert uit om te spreken over de rol van de katholieke missie. Dit is een verkorte weergave van zijn betoog dat hij 13 juni voor de commissie hield.
In 1922 sprak de Leuvense hoogleraar E. De Jonghe, na enquête ter plaatse, zijn bewondering uit over wat de katholieke missie toen al had gerealiseerd in het plaatselijk onderwijs “op eigen initiatief en zonder enige steun van het koloniaal bestuur”. Het betrof honderden schooltjes van basisonderwijs, het invoeren van een selectie die begaafde jongeren leidde tot middelbare studies in klein seminaries en zelfs tot hogere studies in groot seminaries. In 1917 was langs die weg al een eerste Congolees tot priester gewijd.
In 1930 besloot het koloniaal bestuur dit missionair basisonderwijs financieel te steunen. Dat gaf een geweldige boost aan de ontwikkeling ervan. Er werden ook “normaal scholen” opgericht om het snel ontwikkelend basisonderwijs te voorzien van ter plekke gevormde onderwijzers. Niet alle jongeren die aldus een intellectuele en menselijke vorming kregen, wilden priester of onderwijzer worden.
Dit had zijn gelijke niet in andere Afrikaanse kolonies
Een racistisch gekleurd koloniaal bestuur liet echter niet toe dat begaafde Congolezen buiten de kolonie gingen studeren; ze kregen ook geen toegang tot de plaatselijke middelbare scholen voor Europese kinderen. Dit had als gevolg dat de katholieke missie het koloniaal bestuur onder druk heeft gesteld voor de ontwikkeling van een algemeen middelbaar en hoger onderwijs ter plaatse voor de Congolese jongeren.
Belgisch Congo werd zodoende in 1960 onafhankelijk met een plaatselijk onderwijs dat was uitgebouwd van lager tot hoger onderwijs (de Universiteit Lovanium werd gesticht in 1949). Dit had zijn gelijke niet in andere Afrikaanse kolonies. Het jonge Congo-Kinshasa had de hoogste graad van scolarisatie en alfabetisering van heel Afrika.
Een missionerende kerk is geen koloniale bezettende mogendheid. Missionarissen zijn gezonden om plaatselijke kerkgemeenschappen te stichten. Er wordt dus niet gewacht op drang van “onderdrukten” naar onafhankelijkheid om overdracht van verantwoordelijkheid voor te bereiden. Die intentie is aanwezig van het prille begin. In de Belgische kolonie zijn betrekkelijk vlug inheemse priesters aan het werk geweest. Ze stonden heel dicht bij het volk in taal en cultuur. In 1955 was de eerste inheemse bisschop gewijd.
Vlaamse missionarissen die afzijdig stonden tegenover het gebruik van het Frans als voertaal
De katholieke missie heeft ook een belangrijke rol gespeeld in het bevestigen van een sterk Congolees identiteitsgevoel door grote aandacht en respect voor inlandse talen en culturen, in contrast met het cultureel, taalkundig en politiek imperialisme van Frankrijk. Er bestaan honderden wetenschappelijk onderlegde studies of woordenboeken van lokale culturen en talen door missionarissen uitgevoerd. Het gebruik van inlandse talen in evangelisatie en zelfs in basisonderwijs was vooral te danken aan een grote aanwezigheid van Vlaamse missionarissen die afzijdig stonden tegenover het gebruik van het Frans als voertaal in het koloniaal bestuur.
Die zin voor authenticiteit in taal en cultuur was, gezien de missionaire voorgeschiedenis, sterk aanwezig in de jonge Congolese katholieke Kerk. Gedreven door de openheid van het Concilie Vaticaan II en de pastorale dynamiek van de charismatische kardinaal Joseph Malula, ontstond er in de jaren 1960 bij de gelovigen en de inheemse clerus een geweldige creativiteit in productie van liturgische liederen, objecten, gewaden en rituelen. Het leidde tot de goedkeuring door Rome (niet zonder tegenstand!) van een “Zaïrese ritus” voor het vieren van de eucharistie. Niet één Afrikaanse lokale kerk is de Congolese Kerk gevolgd in dat prachtig voorbeeld van “inculturatie”.
Afbeelding: katholieke school in het noord-westen van Congo, Gemena. Door Rick Timmermans.