Ricci-kenner Nicolas Standaert SJ staat in een drieluik stil bij het leven en de betekenis van jezuïet Matteo Ricci, missionaris in China. Dit tweede deel gaat over de aanpassing aan de Chinese cultuur.
Het meest sprekende voorbeeld van de invloed van de Ander – ofwel: de gemeenschap waarin de missionarissen terecht kwamen – op de accommodatiemethode is de overstap van de politiek van aanpassing aan het boeddhisme naar een politiek van aanpassing aan het confucianisme (en bijgevolg de verwerping van het boeddhisme). De Ander had al een rol gespeeld in de oorspronkelijke beslissing de boeddhistische klederdracht over te nemen, want het was de gouverneur van Guangdong die erop aandrong dat missionarissen zich zo zouden kleden. De aanpassing aan de boeddhistische levensstijl had voordelen. Het vergemakkelijkte de jezuïeten in contact te komen met de meerderheid van de Chinese bevolking en liet hun toe zonder omwegen over religieuze zaken te spreken.
De Ander had al een rol gespeeld in de oorspronkelijke beslissing de boeddhistische klederdracht over te nemen.
Er waren ook nadelen. Vanuit confucianistisch oogpunt hadden boeddhisme en christendom heel wat overeenkomsten. Beide waren institutionele religies met een eigen theologisch systeem, rituelen en organisatie onafhankelijk van de burgerlijke instellingen. Het confucianisme daarentegen lijkt een diffuse religie. Zijn theologie, rituelen en organisatie waren intrinsiek verbonden met wereldse instituties en de burgerlijke sociale orde. Bovendien deelden christendom en boeddhisme elementen zoals geloof in het hiernamaals, de idee van hemel en hel en de praktijk van het celibaat, wat heel onconfucianistisch was. Uit Ricci’s Della entrata en latere apologetische werken kan men opmaken dat precies deze gelijkenis met de Ander (de boeddhisten) jezuïeten ertoe aanzette afstand te nemen van die Ander en de verschillen te benadrukken.
De eerste (onbewuste) reden voor deze wijziging was dat er binnen de Chinese religieuze context te veel concurrentie was tussen boeddhisme en christendom. Eigenlijk waren de jezuïeten onderworpen aan het ‘opdrijven van het verschil’: om de eigen identiteit veilig te stellen is de doorsnee (minderheids)groep geneigd zich te ‘disidentificeren’ met anderen en de verschillen, die in andere omstandigheden onbelangrijk zijn, aan te dikken. De enige manier om afstand te nemen van de boeddhistische monniken (die erg laag op de sociale ladder stonden) was zich naar het confucianisme te richten.
Hier dient een tweede belangrijk element vermeld te worden: de zogenoemde ‘culturele imperatief’, die tot de basisstructuur behoorde van het Chinese religieuze leven op het einde van de keizertijd. Geen enkele marginale religie van buiten mocht hopen wortel te schieten in China (ten minste bij de hogere standen) behalve als ze zich conformeerde aan een patroon dat in het late keizerrijk meer dan ooit vastlag. Confucianisme vertegenwoordigde wat zheng (orthodox) is op religieus, ritueel, sociaal en politiek vlak. Om niet als xie (heterodox) gebrandmerkt te worden en behandeld als een subversieve sekte, moest een marginale religie bewijzen dat ze bij zheng hoorde. Het gezag, het loutere gewicht en de aantrekkingskracht van het confucianisme waren zo groot dat ieder vreemd religieus systeem in zijn krachtenveld terechtkwam en vroeg of laat naar zijn centrum gezogen werd.
De enige manier om afstand te nemen van de boeddhistische monniken was zich naar het confucianisme te richten.
Met andere woorden: toen Ricci begon met zijn aanpassingsstrategie, onderkende hij waarschijnlijk niet volledig het belang van die culturele imperatief. Blijkbaar is hij slechts geleidelijk, met een zeldzame combinatie van intelligentie, intuïtie en groeiende kennis van de Chinese situatie tot het besef gekomen dat aanpassing aan de imperatief van het confucianisme de enige weg was. Bijgevolg vertoonde het christendom in het zeventiende-eeuwse China alle karakteristieken van het antwoord door marginale godsdiensten als boeddhisme, judaïsme en islam op de culturele imperatief. 1). Nadruk op harmonie en volledige verenigbaarheid tussen de minderheidsreligie en het confucianisme. 2. De notie van aanvullendheid, zodat het vreemde geloof de confucianistische doctrine verrijkt. 3. De neiging om het bestaan van de vreemde doctrine te funderen op historische precedenten, soms uit het allereerste begin van de Chinese beschaving. 4. Het overnemen van Chinese gewoonten en rituelen.
De Ander speelde ook een belangrijke rol in Ricci’s jarenlange reis naar het noorden, de zogenoemde ‘tocht naar Beijing’. Voor deze verplaatsing was hij in grote mate afhankelijk van de elite. Er waren beslist geplande en proactieve beslissingen van Ricci en zijn metgezellen: zij verkozen het centrum boven de periferie en de stad boven het platteland. Maar daarnaast waren er twee besluiten minstens even belangrijk: veel van de verplaatsingen werden geregeld via persoonlijke relaties (guanxi) en een aantal residenties is tot stand gekomen doordat de jezuïeten elders weggestuurd waren of geen toegang hadden gekregen. In beide gevallen speelde de Ander een sleutelrol. Het concept van guanxi of relaties is cruciaal om Chinese sociale structuren überhaupt te begrijpen. Het wijst op een essentieel onderdeel van netwerken binnen het Chinese sociale leven.
Zij verkozen het centrum boven de periferie en de stad boven het platteland.
De vele moeilijkheden die Ricci en zijn medebroeders ondervonden in hun pogingen een residentie op te zetten in verscheidene steden zijn vaak toegeschreven aan het feit dat zij buitenlanders waren. Dit is natuurlijk waar, maar de jezuïeten ontbrak het ook aan de guanxi om de sociale middelen voor hun doeleinden veilig te stellen. Het ontbrak hun aan gemeenschappelijke attributen: zij konden niet verwijzen naar verwantschap in herkomst, religie of examenervaring. De Chinese maatschappij maakte de jezuïeten snel bewust van het belang van dit netwerken en de orginaliteit van Ricci is dat hij dit inzag. Het vergde wat tijd, maar na meer dan tien jaar slaagden de jezuïeten erin enkele ‘attributen’ te verwerven. De twee belangrijkste waren zich te gedragen als Chinese geletterden en vervolgens het opzetten van een netwerk gebaseerd op gemeenschappelijke christelijke rituelen.
De rol van de Ander zoals die tot stand kwam door guanxi bepaalde de verplaatsing van het zuiden naar het noorden van het land en de vestiging van nieuwe missieposten. De beslissingen van de jezuïeten werden zeer vaak genomen in antwoord op het initiatief of de omstandigheden van deze guanxi.
Een ander patroon was hier nauw mee verbonden. Chinese bekeerlingen vestigden zich gewoonlijk in een nieuwe plaats. Zij vergrootten er het netwerk van gelovigen en nodigden dan een missionaris uit. Dit patroon werd algemener naargelang de gemeenschap van gelovigen uitbreidde en uiteindelijk enkele bekeerlingen van de hogere sociale klasse omvatte. Enkele structuren van het Chinese bestuurlijke leven speelden hierbij een voorname rol. Net zoals andere geletterden veranderden de katholieken regelmatig van functie (in principe elke drie jaar) of keerden ze terug naar hun geboorteplaats.
Enkele structuren van het Chinese bestuurlijke leven speelden hierbij een voorname rol.
Hun verplaatsingen gingen die van de missionarissen vooraf. Wederom waren deze keuzes niet gepland. In 1607 trok Paul Xu Guangqi zich bijvoorbeeld drie jaar terug in Shanghai uit rouw om zijn vader en gedurende deze periode nodigde hij jezuïeten uit. Shanghai was nog niet de stad die het werd in de negentiende eeuw en de jezuïeten wisten dat haar bestuurlijke status klein was. De keuze zich daar toch te vestigen stoelde hier in de eerste plaats op persoonlijke relaties en gemeenschappelijk religieus geloof.
Het kon ook gebeuren dat jezuïeten besloten zich ergens te vestigen omdat ze op de plaats van hun oorspronkelijke keuze niet toegelaten werden. In sommige gevallen was dit het gevolg van rechtstreekse uitzetting. Toen hij niet meer welkom was in Zhaoqing durfde Ricci het aan om, in plaats van terug te keren naar Macau, de onderkoning toestemming te vragen naar een andere plaats te gaan. Zo kwam hij in Shaozhou terecht. Enkele jaren later vestigden de jezuïeten zich in Nanchang in de provincie Jiangxi, voornamelijk omdat hun aanvankelijk was geweigerd zich te vestigen in Nanjing en later vestigden zij zich in Nanjing omdat ze niet in Beijing konden blijven. Paradoxaal genoeg zouden zij waarschijnlijk nooit een residentie in Nanchang of Nanjing gevestigd hebben als hun verblijf elders niet verboden was. Kortom, de verspreiding van christendom door Ricci en zijn medebroeders kende een snelle en weide uitstraling. Ricci en zijn kompanen werden hierin geleid door de Ander, en dit was de overheersende manier van verspreiding van het christendom in het China van de late Ming.