Black Swan is meer dan een balletdrama: deze Oscar-winnende film biedt een beeld van een maatschappij die niet meer buiten de perfectie kan. Een recensie.
Black Swan, een film van Darren Aronofsky, trekt volle zalen. Hoofdrolspeelster Natalie Portman won eerder deze week een Oscar voor haar rol als ballerina Nina Sayers. Black Swan is meer dan alleen een muziekfilm over Tsjaikovski’s Zwanenmeer. Hij kwam eerst op mij over als een prachtig gecomponeerd drama. Het sprookje van de witte en de zwarte zwaan krijgt een originele interpretatie.
Het verhaal speelt afwisselend in het huis van de ballerina, in het danstheater en, voorbijgaand, in een nachtclub. Steeds heerst er een spanning tussen wit en zwart: tussen moeder en dochter; tussen de twee ‘koren’ die de dans omkaderen: het corps de ballet en het applaus van het publiek; tussen de verleidster en de zwarte prins, de regisseur die de kwaliteit van de dans bewaakt. Het bestaan waarin de strijd tussen heldere perfectie en duistere angsten in een onontwarbare knoop zijn geraakt, vormt een klassieke eenheid van plaats: daar, in dat bestaan, gebeurt het.
Eigenlijk wordt in deze film de tijd tot ontijd: heel veel duisternis, het is er altijd avond of nacht, en in de repetitieruimte valt tweemaal het licht uit. De crisis heeft plaats in een serie momenten waarin telkens opnieuw wordt gekozen.
Ook in de weinige hoofdpersonen, vier of vijf, overheerst de tegenstelling tussen wit en zwart. Er zijn geen alleen maar goede of kwade personen. Tweemaal ontstaat er jaloezie en tweemaal is er een verzoening. Drugs, seks, zelfmoord en onderdrukking spelen een rol. Maar er is ook een ziekenbezoek, erkenning en goede raad. Even een handvol doodgewoon geluk en dan weer heftig geweld. Eenzaamheid en euforie staan elkaar niet in de weg. Een bescheiden gang van verzoening en een lange sequentie snoeiharde muziek.
Als twee thema’s spelen ze sterk: de Vleugels (van de zwaan, van de beelden, van het ballet, van de triomf van de zwarte zwaan) en de Pijn. Want om vleugels te krijgen moet de danser lijden, dagelijks twee uur aan de barre, een strenge selectie, een dieet, lange repetities.
Maar deze film is ook meer dan een “weelderige thriller over een duistere balletobsessie”, zoals dagblad Trouw schreef. Hij biedt een beeld van de mens die niet meer buiten perfectie kan. Studenten, stafmedewerkers van een bedrijf, bloemkwekers, rechters, werkers in de telecommunicatie, huisartsen, beroepsmusici, treinbestuurders: waar zouden wij zijn als zij niet op perfectie waren gericht? Een steeds kwetsbaarder maatschappij kan imperfectie niet gedogen.
Daarom staat het ballet hier voor heel het maatschappelijk leven. Dat vraagt om offers en afzien: regelmatige werktijden, pijnlijke keuzes en beslissingen, stress, overdrijving, lastige examens, blinde gehoorzaamheid, het perfectionisme van de witte zwaan.
Maar er moet ook ruimte komen. De zwaan moet vleugels krijgen, loskomen van het geoefende, zichzelf verliezen. De zwarte zwaan leeft op haar vrijheid, niet op haar perfectie. Er is meer (dan perfectie) tussen hemel en aarde. Je werk mag je niet in de weg zitten, maar moet bijdragen tot je geluk. Wie de zwarte zwaan alleen perfect danst, zwemt onherroepelijk in de fuik van drugs, seksueel geweld of supersnelheden. De filosoof Blaise Pascal sprak van “divertissement”, brood en spelen – in feite een soort zelfdestructie.
Het is een verdienste van Aronofsky’s film dat deze consequenties magnifiek zijn uitgebeeld. Soms doet hij denken aan Oedipus, Medea of Phèdre; klassieke tragedies die haarscherp een soortgelijke crisis voorstelden.