
Boven ons, op de tweede verdieping van het voorvaderlijke huis, woonde een oom met een fascinerende hobby. Hij speelde toneel, in een toneelkring van amateurs.
Tot op gevorderde leeftijd nam hij daar de rollen van jeune premier op zich. Hij was overigens niet de enige in ons huis die lid was van die toneelkring. Mijn tante kreeg zo nu en dan een bijrol toevertrouwd en zelfs mijn vader verscheen soms op de planken als figurant, als poortwachter of als kamerdienaar. Vermomd natuurlijk, maar al gauw te herkennen door de familieleden en vrienden in de zaal.
De leden van de toneelkring, Flandria, wisten dat zij geen hoge artistieke toppen bereikten. Aanvankelijk verlangden zij dat trouwens niet. De toneelstukken die zij aandurfden waren bestemd voor parochiezalen en droegen titels zoals “De Spooktrein” en “Fluffie knapt het op” (als ik me dit laatste nog goed herinner). Ja, er gebeurden spannende dingen op de planken. Een plots revolverschot, het licht dat uitging, een trein die je voorbij hoorde donderen. Het grote gebeuren van Flandria speelde zich echter af in de weken voor de vertoning en achter de schermen. Wie van het gezelschap zou welke rol mogen spelen? De hoofdrol natuurlijk voor mijn oom. Maar voor welke dame de rol van de heldin? En wie zou de andere rollen mogen invullen? Dat leidde onvermijdelijk tot naijver en intriges, onvermijdelijk in het leven van een toneelgezelschap. Maar dat was ook wat het daar zo opwindend maakte en wat van een gezelschap een hechte gemeenschap maakte. Want samen op de planken staan voor een publiek ondanks de onderlinge spanningen, dat was de kern van het sociaal leven in Flandria.
Het heeft niet eindeloos mogen duren. De acteurs werden ouder, de ambities werden groter. Sommigen wilden spelen in stukken met meer allure. En dus koos men voor een stuk opgevoerd met de naam “De vrouw van Pilatus”. Een stuk dat paste in het repertoire van een katholieke toneelkring. Maar dat liet vermoeden dat sommigen van het gezelschap zich vroeg of laat aan Shakespeare zouden willen wagen. De stap van amateur naar professioneel heeft het einde betekend van Flandria en, naar ik vermoed, van nog andere toneelkringen in onze samenleving.
Is dat niet jammer? Gelukkig de amateurs die de kans kregen om even, op de planken, een andere rol te mogen spelen dan zichzelf. Die zich hebben ingeleefd in iemand die zij niet waren, ook al was dat niet Hamlet of Antigone. Zich identificeren met de detective of de barman moet ook al een verrijkende ervaring geweest zijn. Ikzelf heb daarvan niet mogen genieten. Ik heb nooit op de planken gestaan. In het lager onderwijs heb ik ooit de rol van een konijn toevertrouwd gekregen maar de regisseur, onze onderwijzer, heeft al vroeg de hele onderneming afgeblazen. Had ik helemaal geen talent? Ik heb enkele malen op school een eerste prijs behaald voor het vak ‘voordragen’. Al moet ik toegeven dat ik die vooral te danken had aan de coaching door mijn oom. Maar dat talent is later nooit tot ontbolstering gekomen. Ik heb nooit de kans gekregen om mij in te leven in een personage dat ver van mij stond, zelfs niet in dat van poortwachter of kamerdienaar. In dat opzicht heb ik het nog minder ver gebracht dan mijn vader.
Ik denk wel eens dat mij, en mijn eveneens gemarginaliseerde lotgenoten, onrecht werd aangedaan. Wij hebben ons niet volledig kunnen ontplooien. Men heeft ons beperkt tot de ene rol van het kleine ik dat we zijn. Maar misschien heb ik niet helemaal gelijk. Om andere rollen te leren spelen hoef je niet op de planken te staan. Naarmate we ouder worden, worden ons andere rollen aangeboden. Of opgedrongen. Op zeker ogenblik moeten wij ons inleven in een heel nieuwe, verrassende rol. Zo het jonge paar dat een kind krijgt, de bejaarde die zijn huis verlaat voor een woonzorgcentrum. En de achttienjarige die intreedt bij de jezuïeten.