Guido Dierickx SJ leest het boek The Bank Slate van neuropsycholoog Steven Pinker en ziet interessante paralellen met het christelijke begrip erfzonde.
Alle mensen hebben ingeboren neigingen. Zelfs een pasgeboren baby is geen onbeschreven blad, geen “blank slate”, zoals de titel van een boek van de befaamde neuropsycholoog Steven Pinker luidt (The Blank Slate. The Modern Denial of Human Nature, Penguin, 2002, 2016). In onze genen dragen wij allen het erfgoed mee van de biologische evolutie waaruit wij voortgekomen zijn. De lange, lange evolutie hadden wij niet overleefd als wij niet gewapend waren om de strijd aan te gaan met onze natuurlijke omgeving en met onze soortgenoten. De kwaliteiten die wij toen nodig hadden, zijn in onze genen verankerd gebleven. Ze vormen onze menselijke natuur met haar goede en veel minder goede kanten.
Pinker wijdt een uitvoerig betoog aan de noodzaak om deze natuurwet in ons mensbeeld op te nemen. Er zijn nog altijd vele, minder wetenschappelijk geschoolde denkers die menen dat mensen als het ware zonder eigenschappen op de wereld komen en pas in de loop van de jaren gevormd en misvormd worden door hun sociale en culturele omgeving. Vandaar ideologieën die het onmogelijke doen om mensen te boetseren naar een of ander ideaal en die, zo nodig, mensen elimineren die aan dat ideale mensbeeld niet kunnen of niet willen beantwoorden. Welnu, zo stelt Pinker, een mens is niet perfect maakbaar, is niet naar wens op te voeden alsof de invloed van zijn genen te verwaarlozen zou zijn. Wie dat toch wil proberen doet meer kwaad dan goed, richt zelfs catastrofes aan zoals die onder Hitler, Stalin en Mao. Individuen die niet conform te maken zijn met het officiële ideaal zijn van kwade wil, zo meenden die, en moeten de gevolgen daarvan dragen.
Altruïsme is zeldzaam
Maar er is een natuurwet die zich tegen een dergelijke ambitie verzet. Die wetmatigheid wordt niet ontdekt door de Bijbel maar door wetenschappelijk onderzoek. Daaruit weten we dat homo’s geen hetero’s zijn en dat in de regel niet kunnen worden, dat vrouwen geen mannen zijn en dat in de regel niet kunnen worden. Wie deze biologische natuurwet verder wil exploreren komt tot onprettige bevindingen. Zo is altruïsme zeldzaam en blijft het normaal beperkt tot een nauwe kring van naastbestaanden. Zo blijkt de man van nature eerder polygaam te zijn en geneigd tot het verwekken van vele kinderen bij vele partners. (Om kinderen op de wereld te zetten wordt van hem immers minder inspanning gevraagd dan van de vrouw.) Zo hebben ouders doorgaans weinig succes in het opvoeden van hun kinderen, te weinig succes althans om op te kunnen tegen de invloed van de peer group op hun kinderen. Daarom zijn mensen, mannen meer dan vrouwen, geneigd tot gewelddadigheid. Daarom is aan de modernistische muziek van de late 20ste eeuw een minder lang leven beschoren dan aan de klassieke muziek van Bach, Mozart en Beethoven: die laatste ligt nu eenmaal beter in het gehoor van het publiek dan de onwelluidende muziek van een Schönberg en van een Boulez.
Het lijkt erop dat de evolutionistisch denkende neuropsycholoog Pinker hier een meer hedendaagse versie van de erfzonde wil voorstellen. De boosaardige neigingen waarmee de mens te kampen heeft, zijn volgens hem niet meer te wijten aan de hoogmoedige zonde van onze voorouders maar aan het erfgoed dat wij overhouden van de evolutie. Nochtans ontwaart Pinker in dat erfgoed ook goede neigingen. De vrije wil en de rationaliteit krijgen in zijn mensbeeld een ruime plaats.
Allicht zullen gelovige denkers het een en ander aan te merken hebben op het betoog van Pinker, een notoire atheïst. Hoe de menselijke ervaring van het schone en het goede ontspringt uit het proces van de evolutie, wordt slechts dunnetjes behandeld. Zeker het verschijnsel van de religie wordt niet meer dan rudimentair besproken. Critici kunnen opmerken dat deze “geestelijke” aspecten van de menselijke ervaringswereld weliswaar steunen op die voorafgaandelijke evolutie maar tevens een ontdekking zijn van iets anders en iets nieuws. Columbus kon Amerika ontdekken omdat hij schepen had maar ook omdat er een Amerika bestond dat ontdekt kon worden.
Eén verwijt mogen wij Pinker niet maken. De invloed van de genen op de gedragingen van de mens is niet groot genoeg om die gedragingen te determineren. De mens bewaart een zekere vrijheid om op die invloed te reageren. Zo heeft de rechtsstaat de neiging tot geweldpleging bedwongen. En zeker is menselijke gedraging in de regel niet toe te schrijven aan één enkel gen maar wel aan het zo complexe genenstelsel dat onze hersenen rijk is.
Onze genen beperken de mogelijkheden om onze samenleving en onszelf te revolutioneren. Pinker is streng voor utopieën zoals die van mei 1968. Maar hij is een reformist: onze genen beletten ons niet om werk te maken van hervormingen die wel binnen ons bereik liggen.
Foto door engin akyurt via Unsplash