De financiële markt lijkt virtueel in alles, behalve in het kwaad dat je ermee kunt stichten. De film The Big Short is een moeilijk te volgen aanklacht tegen een verrot economisch systeem.
Hoeveel van de miljoenen mensen die hun baan, hun huis en nog veel meer verloren hebben tijdens de financiële crisis in Amerika in 2007, zullen lachen tijdens The Big Short? Er valt namelijk veel te lachen: snelle jongens, droge humor, citaten van films, foto’s en muziek, en dat alles met de vaart van een videoclip.
Van de mensen die destijds weinig te lachen hadden, zien we er exact één: een arme sukkel, type immigrant, in een te duur huis, met een zoontje dat net naar school begint te gaan in zijn nieuwe woonplaats. De hele scène – elke scène eigenlijk – duurt nauwelijks twee minuten, te snel zelfs om het jongetje goed te kunnen zien.
Wijzer worden we niet van de film, hoogstens bevestigd in onze vooroordelen
Helemaal op het einde van de film komen ze even terug, met hun hele hebben en houden in een auto, en blijkt er ook een vrouw te zijn (en een tweede kind? – het ging te snel). De camera verwijlt langer bij de exodus van Lehman Brothers: computers op straat, papieren op de vloer, kelderende koersen op de muur. “Ik had er meer van verwacht”, zegt één van de hoofdpersonen, een jonge speculant die voor het eerst het heilige der heiligen van een bank betreedt. “Wat dan?”, vraagt zijn vriend. “Meer volwassenen.”
Het verhaal navertellen is onmogelijk voor iemand die niet thuis is in de wondere wereld van hypotheken, beleggingen, fondsen, enzovoorts. De makers van de film zijn zich daarvan bewust en dus wordt het verhaal afgewisseld met ironische filmpjes waarin een chef-kok of een filmsterretje uitlegt hoe het systeem werkt. Tijd om het te verwerken is er helaas niet en dus weet je op het einde van de film net zo weinig als aan het begin.
Wijzer worden we niet, hoogstens bevestigd in onze vooroordelen: 1) dat het allemaal erg moeilijk is; 2) dat je heel rijk kunt worden met speculatie; 3) dat arme sukkels daar de prijs voor betalen; 4) dat het criminelen zijn: bankiers, beleggers, rating agencies, de financiële pers, de regering, al die mensen die in glimmende wolkenkrabbers werken, waar de gewone man nooit verder komt dan de lobby. De ‘markt’ lijkt virtueel in alles, behalve in het kwaad dat je ermee kunt stichten: een duivels computerspel voor mannen van 18 tot 88, ongevormd qua geweten, ervaren in zelfverrijking, een spel met een paar winnaars en miljoenen verliezers. Helaas spat zo’n bubble niet uiteen als een zeepbel, maar als een atoombom.
The Big Short heeft grote namen: Christian Bale, Ryan Gosling, Brad Pitt, Steve Carell. Het zal echter niet zonder reden zijn dat de eerste een raar kapsel heeft (en een behoorlijk aantal tics), de tweede een haarspoeling en bakkebaardjes, de derde een baard, een lange pony plus een grote bril, en de vierde er voortdurend overspannen uitziet: hun trademark knappe gezichten mogen niet afleiden van wat hun innerlijk drijft.
Helaas wordt ook dat nooit duidelijk (Carell worstelt met de zelfmoord van zijn broer, maar dat is het wel zo’n beetje) en dus zijn het niet de grote acteurs die de aandacht vasthouden, maar bijvoorbeeld de genoemde twee jonge speculanten (de onbekende Finn Wittrock en John Magaro). Misschien lijdt The Big Short zelf ook aan te veel effectbejag en te weinig substantie.