Een kandidaat voor de titel van ‘beste zomerfilm’, ware het niet dat dit coming-of-age-drama onze bioscopen nooit bereikt heeft: The Kings of Summer is het kijken waard op een lange, warme zomerdag.
De blockbusters van deze zomer nodigen de filmganger uit om zich te identificeren met buitenaardse of buitenissige wezens, van woeste apen tot wedstrijddansers, van komische vliegtuigen tot vreeswekkende transformers. De arthouse-films daarentegen houden de kijker een vreselijk verleden voor of geen toekomst.
Maar wat is er gebeurd met de zomer, met de lange, warme, zonovergoten dagen van nu of toen? “Het werd zomer voor ‘t eerst in heel m’n leven”, zong Rob de Nijs ooit. “Het werd zomer die allereerste keer. En ik was een man toen de zon weer opkwam …”
De kleine coming-of-age-film The Kings of Summer, vorig jaar uitgekomen in de VS en Groot-Brittanië, heeft ondanks een nominatie op het Sundance Film Festival niet het Kanaal kunnen oversteken. En dat is jammer, want hij verdient een plaats op het lijstje ‘Tien Beste Zomerfilms’. De film is klein, zoals gezegd: drie, vier tieners en wat ouders; een verhaal dat vijf, zes weken bestrijkt; één hoofdlocatie, namelijk de bossen van Ohio.
The Kings of Summer is geloofwaardig, ontroerend, zonder moraliserend te worden
Echter, wanneer er niets buitenaards of buitenissig in een film te zien is, moet de aantrekkingskracht van elders komen. De regisseur Jordan Vogt-Roberts is er in geslaagd om van de jongeren zelf de focus te maken, hun binnen- en hun buitenwereld, waarbij dieren, natuur, kleuren, muziek gebruikt worden om de lading en de kracht van hun emoties in beeld te brengen. Dromen, verdriet, uitgelaten vreugde, alles heeft zijn kleur en kader, soms met een adembenemend resultaat, zoals het korenveld de morgen nadat Joe een blauwtje heeft gelopen.
Joe dus (Nick Robinson), 15 jaar oud, half verweesd, met een norse vader; het meisje waarop hij een oogje heeft, Kelly (Erin Moriarty); zijn beste vriend Patrick (Gabriel Basso), die het ook niet getroffen heeft met zijn ouders; en het rare jongetje Biaggio (Moises Arias): dat zijn de tieners om wie het draait. Nadat eerst een spelletje Monopoly thuis en vervolgens een feest met vrienden uit de hand zijn gelopen, belanden Joe en Biaggio ’s nachts op een mysterieuze, maanverlichte open plek in het bos. De drie jongens besluiten om er een huis te bouwen en van huis weg te lopen.
Onwerkelijk wordt het verhaal nooit – wanneer jagen te moeilijk blijkt, gaan ze kip kopen in de supermarkt – en gekunsteld evenmin. Mocht de film al een defect hebben, dan is het de klaarblijkelijk onweerstaanbare neiging om gewone tieners door (te) knappe acteurs te laten spelen (zie ook de charmante zomerjeugdfilm The Fault in Our Stars van dit jaar). Van binnen echter zijn ze zoals alle jongens van hun leeftijd, en minder verschillend van hun ouders dan ze wel zouden willen. Precies daarom blijft The Kings of Summer geloofwaardig, ontroerend, zonder moraliserend te worden. Joe is Joe, Biaggio is Biaggio, enzovoorts, een paar tieners die een zomer lang een beetje opgroeien, grijnzend en geeuwend, lachend en schreeuwend, met alle intensiteit van hun leeftijd, van het seizoen en de spiegelende natuur.