Onze samenleving wordt verweten een consumptiemaatschappij te zijn. Inderdaad maakt zij het mogelijk te veel en ook verkeerd te consumeren. Vraag het maar aan de medici die over ons fysiek en mentaal welzijn moeten waken. Maar de kritiek van gelovigen, en van vele anderen, gaat dieper. Ons consumentisme vormt de teeltbodem voor de opkomst van vele idolen, van wat de Bijbel afgoden noemde. En dat in een tijd die men als “seculier” wil beschouwen.
Laat me beginnen met een suggestief voorbeeld. Jaren geleden gingen wij de paasdiensten verzorgen in een godvergeten Frans dorpje. Ik kreeg daar met een gul gebaar een gastenkamer aangeboden, de kamer van de tiener van het gezin. Raad mijn ontzetting toen ik de kamer binnenging. De vier muren waren beplakt, van laag tot hoog, met posters van de toenmalige ster van de Franse rockmuziek, Johnny Halliday. De zoldering trouwens ook. Onmogelijke goed te slapen in die tempel ter ere van een popidool.
Toen kon ik aan den lijve ervaren hoe in onze consumptiemaatschappij “goederen” worden aangeboden, in dit geval een popster, die door consumenten gesacraliseerd kunnen worden. Ook in dat afgelegen dorpje was een sacraliseringsproces werkzaam geweest en was een popster verheven tot een idool. Men zal zeggen dat dit een uitzonderlijk geval was. Niet alle mensen en niet alle dingen lenen zich tot idoolvorming. Vele mensen blijven gewone mensen. Vele dingen zijn en blijven niet meer dan gewone gebruiksvoorwerpen. Maar mits de nodige inspanningen kunnen blitse luxewagens een hoger, ontzagwekkend, sacraal statuut krijgen. Gewiekste reclamecampagnes prijzen die wagens aan om meer dan hun praktisch nut. Verheerlijkt met een sacraal aureool kunnen de autoproducenten en hun marketeers die verheffen boven de producten van hun concurrenten. Zij weten dat over een luxewagen meer te vertellen is dan de cijfers van het verbruik en van de uitstoot. Wat ze moeten doen is die verpakken ze in een betoverend landschap op de achtergrond en met een betoverende jongedame op de voorgrond. Op de perceptie komt het aan. Meer hoeven vele gegadigden over het product niet te weten.
Mensen hebben altijd de neiging gehad om het ene te sacraliseren en het andere te desacraliseren. Dat was vroeger zo, dat is heden ook zo. Zij hebben de behoefte om zich vast te houden aan iets dat onaantastbaar, dat eerbiedwekkend is. Die neiging is een noodzakelijk element van hun zoeken naar zingeving. Die neiging is niet te onderdrukken. Het komt erop aan die in de gewenste richting te leiden. Daarop leggen de cultuurcritici zich toe en ook, niet te vergeten, de religies. Een religie zegt wat sacraal mag genoemd worden omdat het leidt tot de ware geloofsbeleving en wat niet. De sacralisering van bepaalde mensen en dingen, de verering van idolen, leidt af, zo vrezen zij, van het streven naar het waarachtig goddelijke. (Uit statistische gegevens blijkt dat deze vrees gerechtvaardigd is.) Zo roept onze christelijke religie ons op om de menselijke persoon te sacraliseren maar niet de rijkdom, “het slijk der aarde”. Monotheïstische religies vrezen bovendien dat de neiging tot sacralisering dikwijls niet meer is dan een poging tot zelfverheerlijking van de mens en geen uiting van eerbied voor het onpeilbare goddelijke mysterie. De Romeinse keizer moest eraan herinnerd worden, ook tijdens triomftochten, dat hij slechts een mens was. In alle tijden, ook in de onze, zijn er politieke leiders geweest die deze waarschuwing in de wind hebben geslagen.
Nog een groot bezwaar tegen de idolen is dat zij niet meer zijn dan het werk van mensenhanden en dat die achtergrond door de idolatrie wordt verzwegen. Dat bezwaar geldt ook voor de hedendaagse idolatrie. In onze consumptiemaatschappij zouden wij voor de geest moeten houden dat bijvoorbeeld onze diamanten te danken zijn aan de arbeid, in penibele omstandigheden, van ons onbekende mensen. Hun arbeid telt niet mee in de waarde die wij hechten aan de juwelen die wij kopen, waarmee wij pronken, die wij als ons bezit sacraliseren. Een idool wordt pas echt een idool als wij vergeten dat het door mensen is gemaakt en hoe het door mensen is gemaakt. Is dat niet het verwijt dat de profeten telkens weer gericht hebben tot de afgodendienaars? Is dat niet het verwijt dat het evangelie richt tot de rijke vrek die gefascineerd werd door zijn rijkdom? Deze dienaar van de mammon had de arme Lazarus aan zijn voordeur verwaarloosd. Hij had hem niet eens opgemerkt. Dat is het eerste verwijt aan het adres van de consumptiemaatschappij: zij die ervan genieten, worden erdoor versuft.