André Cnockaert is gewend aan de Bijbelse metafoor dat God wordt ontmoet op een berg. Tot hij in dit gebed van François Cassingena-Trévedy de tegenovergestelde suggestie vindt: daal af en ontmoet God in het diepe.
Zij zagen de schepping des Heren, zijn wonderen, diep in de zee. (Ps. 107, 24)
Want de Geest doorgrondt alles, zelfs de diepten van Gods geheimen. (1 Kor. 2, 10)
Moge elk ogenblik mij verder voeren in de diepte van Uw mysterie… (Zalige Elisabeth van de Heilige Drie- eenheid)
De meest gebruikte metafoor voor godsontmoeting is er een van opstijgen. Mozes beklimt de Sinaï waar God tot hem spreekt “van aangezicht tot aangezicht, zoals een mens spreekt tot zijn vriend”. Boven op de berg Horeb gaat Yahweh aan de profeet Elias voorbij “in een zucht van een lichte bries”. Johannes van het Kruis nodigt eenieder die wil groeien in het geestelijk leven, uit tot de “Beklimming van de Karmelberg”. Op die berg steeg Elias ten hemel, in “een brandende wagen met paarden van vuur”. De evangelisten stellen Jezus voor, een “hoge berg” bestijgend “om er te bidden”. De berg Thabor staat in de christelijke spiritualiteit voor de drie andere Bijbelse bergen als de hoge plaats bij uitstek van ontmoeting met God: “Nu geschiedde het (…) dat hij, Petrus, Johannes en Jakobus met zich meenam, en de berg opging om te bidden. »
In een mooi essay over het gebed overweegt Benedictijner monnik, dichter en theoloog, François Cassingena-Trévedy, de tegenovergestelde metafoor. Moeten we niet neerdalen om God te ontmoeten? Jezus roept Zacheüs naar beneden: “Ik moet vandaag bij u verblijven!” Jezus zegt ook dat als iemand hem liefheeft, hij en zijn Vader bij hem “aan huis zullen verblijven”. Is God niet diep in ons aanwezig als ons “principe en fundament”? Augustinus drukt het uit in één van zijn kernachtige formuleringen: “God is meer innerlijk in mij dan ikzelf”. Thomas Merton commentarieert: “God openbaart zich innerlijk als wonend in de diepten van ons zelf.” Daarom moeten we neerdalen in onze diepten om, zoals de zalige Elisabeth van de Drie-eenheid zegt, “ons verder te laten meevoeren in de diepten van het goddelijk mysterie”.
In zijn beschouwing over het neerdalen naar “de diepten van Gods geheimen” (Paulus), verwijst broeder Cassingena-Trévedy naar het verhaal van de wonderbare visvangst. Jezus zegt er aan Petrus: “Vaar nu naar het diepe en werp daar uw netten uit”. Om God in gebed te ontmoeten, moeten we onze netten durven gooien in de diepten van de volle zee. Bij mensen van grote godservaring is de zee en haar diepten metafoor geworden van de “diepte van Gods mysterie”. Jan van Ruusbroec eindigt zijn “Geestelijke Bruiloft” met de wens zich te werpen “in de wilde baren van de (goddelijke) zee”.
In gebed moet men durven “de ankers lichten en zich wagen op volle zee”. Met het risico in een storm terecht te komen: “Ik ben tot de diepten van de zee gekomen, zegt de psalmist, en de storm heeft me overweldigd.” Voor wie in die diepten, net als Job, zijn nood uitschreeuwt (“uit de diepten roep ik tot U, o Heer”) kan Gods antwoord ook stormachtig zijn. De dialoog met God in gebed heeft altijd iets gemeen met het gesprek van Mozes met God op de berg: “Mozes sprak en God antwoordde hem in donder en bliksem.” Het is ook in de storm dat Jahweh aan Job antwoord geeft: “Toen begon Jahweh in storm en wind tot Job te spreken…” En toch is het te midden van deze storm dat zij die zich erin wagen, de “mirabilia” van Gods diepten kunnen ontdekken. Wie aan de oppervlakte van Gods diepe wateren blijft, kan daarvan niets begrijpen. “Hoe grondeloos, o Heer, zijn uw gedachten, wie aan de oppervlakte blijft, beseft het nooit”, zegt de psalmist.
Elk vers van de Schrift kan als een parel uit de zee worden opgehaald in de diepe Goddelijke wateren
Paulus, die niet aan de oppervlakte bleef, roept het uit: “O onpeilbare rijkdom van Gods wijsheid en kennis!” Deze onpeilbare rijkdom van God kan men in gebed ontdekken in «de diepe wateren van de Heilige Schrift”, zegt broeder Cassingena-Trévedy. Wie aan de oppervlakte blijft van de goddelijke wateren van de Schrift, kan de “mirabilia” ervan niet waarnemen. Maar voor de “duikers”, de mensen van waarachtig gebed, kan in dat “milieu van de diepe goddelijke wateren”, elk vers van de Schrift als een parel uit zee worden opgehaald. “De verborgen pracht van Gods diepe geheimen” licht dan op als een schitterende parel die het innerlijke leven voedt en het diepe wezen transformeert van elke persoon die in gebed “naar het diepe vaart”. De heilige Efrem de Syriër (+ 373) nodigt ons daartoe uit in een van zijn gedichten: “Van de bodem van de zee brengt de duiker de parel naar boven; duikt… »