Als André Cnockaert mijmert bij een oude bedevaartsplaats, hoort hij een mooi verhaal. Over een moslima die er eens kwam bidden voor haar zieke moeder.
In het geboortedorp van mijn moeder is een oude bedevaartplaats bij een ‘bergenkruis‘. Een groot houten kruis, tegen regen en sneeuw beschermd door een leien dak, zoals men dat ook kan zien in een berglandschap. Even terzijde een ijzeren, puntig, cilindervormig hokje waarin men kaarsen kan laten branden. In halve cirkel er omheen, een muur met de kruiswegstaties. Een mooi smeedijzeren hek als afsluiting.
Dikwijls ben ik daar gaan afscheidnemen op de vooravond van mijn vertrek naar Afrika. Nu ik terug in het land ben, ga ik er nog graag even biddend tot rust komen.
‘En toch’, zei de man, ‘gebeuren hier wel wonderlijke dingen.’
Op een vroege zondagmorgen zat ik er weer te mijmeren toen de man, die met het onderhoud is belast, het hek kwam openen. We groetten elkaar en maakten kennis. Ik sprak mijn bewondering uit over de zorgzaamheid waarmee hij het heiligdom onderhield en het kruis steeds rijkelijk met bloemen versierde. Ik zei hem ook hoe ik met lede ogen zag hoe wandelaars en joggers er onachtzaam voorbij liepen.
‘En toch’, zei de man, ‘gebeuren hier wel wonderlijke dingen. Zoals ik ooit beleefde met een moslima. Het was eveneens op een rustige zondagmorgen. Toen ik het hek kwam openen, stond daar al een dame, blijkbaar in gebed tegen het hek geleund. Ze vroeg mij of zij ook een kaars kon krijgen om bij het kruis te laten branden. Zij was, vertelde ze, een moslima uit Iran. Ze voelde zich heel ver van huis terwijl die dag haar moeder een zware levensgevaarlijke operatie moest ondergaan in Iran. Daarom, zei ze, ben ik hier even komen bidden.’
Ze vroeg mij of zij ook een kaars kon krijgen om bij het kruis te laten branden.
Een jaar later, bijna dag op dag, stond de vrouw er weer. Ze had een grote kaars meegebracht. ‘Vandaag kom ik danken’, vertelde ze de man. ‘Mijn moeder is thans in goede gezondheid.’ Ze dacht even na en vervolgde: ‘Ja mijnheer, van profeten gesproken, die welke daar aan dat kruis hangt, die is wel de grootste.’