Volgens de islam dan, want daar geeft Jan Peters een lezing over als hij deze vraag op z’n bord krijgt. Hij beseft opnieuw: islam en christendom delen wezenlijke vragen, waarden en normen.
“Als volgens de islam God absoluut goed is en almachtig, waar komt dan het kwaad in de wereld vandaan?”
Afgelopen zondag sprak ik, zoals ik vaker doe, over de inspiratie en ontwikkeling van de islam. Zoals meestal het geval is, volgde er op mijn inleiding een regen van vragen en een boeiend gesprek.
Achteraf realiseerde ik me dat ik deze vraag over het kwaad nog geen enkele keer had gekregen, terwijl hij toch wel voor de hand ligt. Dat gold ook voor de vraag hoe de almacht van God te verzoenen was met de vrijheid van de mens en zijn verantwoordelijkheid voor zijn daden. Het hield me bezig tot ik me realiseerde dat het gehoor deze keer verschilde van wat ik gewend was. Meestal spreek ik voor kerkelijke groepen of in elk geval mensen die in het christendom zijn geworteld. Deze keer was het anders. Humanisten en agnosten stonden mede aan de wieg van dit evenement.
Bij een christelijk gehoor komen deze vragen niet naar voren
Mijn toehoorders vragen meestal niet naar ‘de bekende weg’, niet naar zaken die gemeenschappelijk zijn met hun eigen levensovertuiging. De aandacht en de vragen gaan uit naar de verschillen. Voor mijn toehoorders afgelopen zondag was dat de vraag naar de implicaties van de goedheid van God en van zijn almacht. Want hoe zijn die te verzoenen met het kwaad dat we ervaren en proberen te duiden en met het beeld van een autonome, verantwoordelijke mens? Bij een christelijk gehoor komen deze vragen niet naar voren wanneer het over de islam gaat, wellicht omdat dit ook de eigen vragen zijn.
De zusters straalden uit dat we zoveel gemeenschappelijk hadden
Wezenlijke vragen delen we als christenen met moslims, evenals onze centrale waarden en normen. Door het gesprek van afgelopen zondag werd ik me daar weer helder van bewust.
Een paar dagen tevoren zat ik in Den Haag aan de koffie met een masterstudente Internationaal Recht aan de Universiteit van Leiden. Een moslima uit Jerusalem. Ze vertelde over haar jeugd. Hoe ze van jongs af aan op een meisjesschool had gezeten die werd geleid door katholieke zusters. Dat was niet altijd gemakkelijk: elke ochtend en elke middag door een militair checkpoint naar en van school. Maar ze had het volgehouden tot ze naar de universiteit in Bir Zeit ging, meer dan tien jaar lang.
Een spanning die de theologie ook vitaal houdt
“Zonder die zusters zou ik hier nu niet gezeten hebben.” Natuurlijk, het was echt een prima school, maar wat ook belangrijk voor me was: ik heb mij daar als moslimmeisje nooit de mindere gevoeld van mijn christelijke klasgenoten. We waren er met best veel moslima’s, maar de zusters straalden uit dat we zoveel gemeenschappelijk hadden. Dat gold ook voor de waarden en normen die we van hen meekregen. Dat ze nu met een jezuïet aan de koffie zat, voelde voor haar dan ook niet echt vreemd. Wat we gemeenschappelijk hebben, roept geen vragen op.
En die vraag van afgelopen zondag? Wat kon ik daarop antwoorden? Dat het een lastig punt van discussie is, ook onder islamitische theologen, maar dat de erkenning van zowel de goedheid van God als van het bestaan van het kwaad een spanning vormt die de theologie ook vitaal houdt.