Van 1773 tot 1850 werd de Sociëteit van Jezus opgeheven. Een nieuwe essaybundel helpt ons een idee te vormen over dat tijdsbeeld.
In 1773 werd de orde van de jezuïeten door de paus opgeheven, één van de meest vreemde episodes in de geschiedenis van de Kerk. Hoe had het zo ver kunnen komen? Een nog altijd pertinente vraag.
Een goede verheldering van wat zich toen heeft afgespeeld
The Survival of the Jesuits in the Low Countries 1773-1850 is een bundel van twaalf opstellen van auteurs die tot in (soms pijnlijk) detail de wederwaardigheden van de jezuïeten onmiddellijk voor, tijdens en na de opheffing beschrijven. Niet alles in dit boek zal voor alle lezers even boeiend zijn en soms was een strakkere eindredactie wenselijk geweest. Maar alles samen biedt de bundel toch een goede verheldering van wat zich toen heeft afgespeeld in de westerse kerkgemeenschap en in onze eigen streken.
Wat lijken mij in dit boek de meest belangwekkende gegevens om zich een idee te vormen van het toenmalige tijdsbeeld?
In die ‘katholieke landen’ waren de jezuïeten de gezworen tegenstanders van…
Een eerste gegeven moet zijn dat de opheffing van de Sociëteit van Jezus al voor 1773 een aanvang heeft genomen en dat niet op het initiatief van de paus. Integendeel zelfs, het initiatief kwam van de Europese katholieke vorsten (en hun ministers): eerst in Portugal en in de Portugese kolonies in Zuid-Amerika, later in Napels en Sicilië, in Spanje, in Oostenrijk.
Dat zegt al iets over de redenen waarom de Sociëteit van Jezus werd opgeheven. In die ‘katholieke landen’ waren de jezuïeten de gezworen tegenstanders van de Jansenisten, van de opkomende Verlichting en van het schaamteloze kolonialisme, dat onder meer de bloeiende reducties van de indianen in Paraguay zou vernietigen. Bovendien vormden zij een mogelijke hinderpaal voor het gallicanisme (in Frankrijk) en het febronianisme (in Oostenrijk); kerkpolitieke stromingen die aan de politieke overheid de suprematie over de nationale kerken wilden toevertrouwen, terwijl de jezuïeten als supranationale organisatie het supranationale gezag van de paus verdedigden (het ultramontanisme). Allicht is de paus in 1773 voor de dreiging van dit kerkelijke nationalisme gezwicht. Die dreiging was reëel. De secessie van Hendrik VIII van Engeland moet de paus van toen nog levendig voor ogen hebben gestaan.
De opheffing van de Sociëteit van Jezus ging ook in de Oostenrijkse Nederlanden ruw te werk. Uiteraard werden de jezuïeten onteigend. Ging niet het gerucht dat zij ontzettend rijk waren? Toegegeven, velen kregen als vergoeding een individueel pensioen maar de collectieve eigendom ging verloren. Ook werden velen van hen een tijd lang gevangen gezet, werd hun verboden in een eigen gemeenschap te leven, werd zelfs hun onderlinge correspondentie gecontroleerd en bemoeilijkt.
Praktijken die wij zouden vergelijken met die van de Stasi in de vroegere DDR
De politieke overheid leende zich tot praktijken die wij nu zouden vergelijken met die van de Stasi in de vroegere DDR. Na het lezen van dit bijzonder interessante hoofdstuk kunnen wij ons enkel gelukkig achten met de grondwettelijke verankering van de vrijheid van vereniging en met de scheiding tussen kerk en staat. Dikwijls wordt gezegd dat die scheiding de macht van de Kerk heeft beteugeld. Hier blijkt vooral dat zij de kerkgemeenschap heeft beschermd tegen de bemoeiingen van de staat.
Het is waar dat vele jezuïeten steun vonden bij medestanders, bij hun verwanten, bij oud-leerlingen, bij burgerlijke en adellijke families. In Rusland werden zij welkom geheten door Catharina de Grote, die veel verwachtte van hun collegewerk. Dientengevolge reisden vele jezuïeten naar het verre Rusland waar zij communiteiten konden vormen en zelfs een novitiaat oprichten. Zo viel er geen hiaat en waren zij klaar voor hun wedergeboorte in 1814, hoewel Koning Willem I niet echt tot hun sympathisanten behoorde.
De verdienste van de Nederlander Jan Roothaan
Vanaf toen konden ze zich al snel, dankzij hun intellectuele, pedagogische en pastorale verdiensten, opnieuw een plaats veroveren in het kerkelijke leven. Maar ook omdat zij nu ingezet konden worden in het conservatieve verzet tegen kwalijke, “verlichte” denkbeelden. Maar dan zonder de eigendunk die hun optreden soms had gekenmerkt. Het is de verdienste van de tweede generale overste na het herstel, de Nederlander Jan Roothaan, daarop sterk te hebben aangedrongen.
The Survival of the Jesuits in the Low Countries 1773-1850. Leo Kenis en Marc Lindeijer (red). 392 blz. € 55.