God beminnen, hoe doe je dat? Dries kijkt scherp naar Jezus’ optreden in Matteüs en ziet dat het niet met devotie of vroomheid te maken heeft.
Binnen het kader van het evangelie van Matteüs horen we Jezus twee keer zeggen: ‘Ik wil liever barmhartigheid dan offers.’ Het is een citaat van de profeet Hosea (6, 6). Het Griekse woord voor ‘barmhartigheid’ luidt ‘eleos’, hetzelfde woord dat klinkt in de bede: ‘Kyrie, eleison’ – ‘Heer wees barmhartig.’
De eerste keer eet hij met tollenaars en zondaars
Beide keren zijn Jezus’ woorden gericht tegen farizeeën die kritiek uiten op zijn manier van doen. De eerste keer eet hij met tollenaars en zondaars (Matteüs 9, 10-13). Die golden als onrein. En het was niet geoorloofd zich met onreinen af te geven. Je werd er zelf net zo onrein van. Aldus de heersende opvatting in Jezus’ dagen. Waarop Jezus reageert: Leert wat het is: “Ik wil liever barmhartigheid dan offers”.
De tweede keer loopt Jezus met zijn leerlingen op sabbat door de korenvelden (12, 1-7). Zijn leerlingen plukken wat aren om graankorrels te eten. Dat was arbeid. En arbeid was verboden op de sabbat. Jezus reageert nagenoeg op gelijke wijze: Indien jullie maar wisten wat het is: “Ik wil liever barmhartigheid dan offers”. Matteüs gebruikt voor ‘weten’ het typisch Bijbelse woord ‘kennen’. Dat betekent zoveel als: ‘in merg en been, met hart en ziel doordrongen zijn van… ‘Als het maar tot jullie ziel was doorgedrongen…’
Jezus ergert zich kennelijk aan mensen die menen dat ze God moeten dienen door anderen op hun fouten te wijzen en daarbij de barmhartigheid vergeten.
Het is trouwens opvallend hoe Jezus met beide benen op de grond staat. Later wordt hem door een farizeeër gevraagd (Matteüs 22, 36): Wat is het grootste gebod? Natuurlijk geeft Jezus het antwoord dat iedere jood op deze vraag zou geven: Gij zult God beminnen, met geheel je hart, geheel je ziel en geheel je verstand (Deuteronomium 25, 5-6). Om er onmiddellijk aan toe te voegen: Het tweede is daarmee gelijkwaardig: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf’ (Leviticus 19, 18).
Dat is typisch voor Jezus
God beminnen en de naaste beminnen zijn even belangrijk. Beide geboden zijn ontleend aan twee verschillende teksten uit het Oude Testament, Jezus’ Bijbel. Maar dat ze op deze wijze werden gecombineerd, dat was nieuw. Dat is typisch voor Jezus. Meestal werd ‘God beminnen’ in verband gebracht met de eerste drie van de tien geboden: het verbod om andere goden te aanbidden, het in ere houden van Gods naam, het heiligen van de sabbat, het brengen van offers in de tempel, het betalen van tempelbelasting… Maar Jezus legt er de nadruk op dat de medemenselijke geboden even belangrijk zijn als de religieuze.
Sterker. Ooit komt er ‘één’ op hem af met de vraag (19, 16-30): ‘Wat goeds zal ik doen opdat ik heb: eeuwig leven?’ Jezus antwoordt: ‘Onderhoud de geboden.’ Tot onze verbazing vraagt die man dan: ‘Welke?’ En het antwoord van Jezus is even verrassend:
‘Gij zult niet doden. Gij zult geen echtbreuk plegen. Gij zult niet stelen. Gij zult niet vals getuigen. Eer uw vader en uw moeder. En gij zult uw naast beminnen als uzelf.’
Alleen maar de sociale, medemenselijke geboden. Geen woord over de eerste drie. Niets over het beminnen van God boven alles. Niets over het heiligen van Gods heilige naam. Niets over het onderhouden van de sabbat. Alsof hij zegt: ‘Je komt Gods geboden het beste na door je naaste te beminnen.’ Geen enkele tegenstelling tussen het dienen van God en het dienen van de naaste.
In Jezus’ opvatting kan de dienst aan God nooit ten koste gaan van het welzijn van mensen. Hij ergert zich eraan wanneer God tegen de mensen wordt uitgespeeld. Zoals die keer dat Jezus zegt (Matteüs 5, 23-24): ‘Wanneer je je gave naar het offeraltaar brengt, en je herinnert je daar(!) dat je broeder iets tegen je heeft: laat dan daar(!) je gave voor het offeraltaar achter en ga heen: verzoen je eerst met je broeder…’
Kortom, je dient God meer door je naaste te beminnen dan door een offer of welke daad van devotie ook. ‘Ik wil liever barmhartigheid dan offers.’
Dan wacht mij een nog grotere verrassing
Maar als ik dan nog eens de Griekse tekst van Matteüs’ evangelie erbij neem, wacht mij een nog grotere verrassing. Jezus zegt niet: ‘Leert wat het is: Ik wil liever barmhartigheid dan offers’ of: ‘Indien het maar tot jullie wilde doordringen wat het is: Ik wil liever barmhartigheid dan offers.’ Nee, bij beide gelegenheden zegt Jezus: ‘Barmhartigheid wil ik; géén offer!’ En bij nader inzien staat dat ook zo bij de profeet Hosea.
Wij dienen en beminnen God door de naaste te dienen en te beminnen. Anders gezegd: wij brengen eer aan God niet door offers, maar door de naaste eerbied te bewijzen.
De eerlijkheid gebiedt erbij te zeggen dat Jezus tegen het eind van Matteüs’ evangelie dat toch weer enigszins afzwakt (23, 23): ‘Wee u, Schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars. Jullie dragen wel af tienden van munt , anijs en komijn, maar jullie laten na het gewichtigste van de Wet: gerechtigheid, barmhartigheid en trouw. Het ene moet men doen en het andere niet nalaten.’
Maar het ontgaat ons niet wat Jezus – ook in dit verband – het gewichtigste van de wet noemt.