De komst van migranten in onze kerken betekent een verrijking, vindt Jan Stuyt. Ook al kun je de nieuwe pastoor niet altijd helemaal verstaan.
Kerken van migranten doen het goed in onze sterken. Terwijl de grote christelijke kerken in Nederland en Vlaanderen hard krimpen, groeien de kerken van de nieuwe medelanders. Dat is al tientallen jaren het geval: sinds 1960 is de groep migrantenparochies de enige groeier in de regio Amsterdam. Het aantal ‘allochtonenparochies’, zoals dat een poos heette, nam alleen maar toe. Denk aan de Vietnamezen, de Portugees sprekenden, de Kroaten na de oorlog in Joegoslavië – de lijst is veel langer.
Maar ook in gewone parochies zien we steeds vaker nieuwkomers, zowel onder kerkgangers als onder de voorgangers. Nederland en Vlaanderen – in de 20e eeuw wereldkampioen in het sturen van missionarissen naar andere landen – merken dat de rollen zijn omgedraaid. Gelovigen uit Congo, Indonesië, India, Rwanda en Suriname zitten bij ons in de kerk en willen meedoen.
Ze hebben het Onze Vader voorgebeden in de taal van Jezus zelf, in het Aramees
Soms gaat dat heel goed: ik denk aan het gezin uit Irak dat opgenomen werd in de Nijmeegse parochie waar ik werkte. De meisjes werden misdienaar en ik herinner me als de dag van gisteren dat zij in de hoogmis het Onze Vader hebben voorgebeden in de taal van Jezus zelf, in het Aramees.
Soms gaat het minder goed. Er is van integratie geen sprake als de kerk in den vreemde een eiland blijft. Bijvoorbeeld de verschillende Italiaanse groepen die samenkomen in Brussel: in deze kerk die uit Sicilië, in die de mensen uit het noorden, in een derde de EU-ambtenaren, in een vierde alles van Napels en ten zuiden daarvan. De groepen spreken niet met elkaar en niet met de lokale kerk. In zulke groepen is er maar één taal, of zelfs één dialect van de taal: Italiaans, Pools, Koreaans, Servisch. Ik noem dat ‘minder goed’ omdat er wel veel gedaan wordt aan onderlinge vriendschap en hulp, maar de blikrichting is achterwaarts en niet gericht op integratie in het land waar men woont.
De mensen zien hun inspanningen om de taal te leren en hun oprechte vroomheid
Bij geloofsgemeenschappen die zich verenigen en samenkomen in een taal die door veel groepen gesproken wordt, is de sfeer meer verwelkomend: denk aan Engels en Spaans. Veel Engelse vieringen in Amsterdam en Antwerpen worden bezocht door mensen die thuis en op hun werk altijd Nederlands spreken. Ze vinden het fijn om bij een wereldkerk te horen: de pastoor is in het Engels minder lang van stof – hij heeft minder woorden ter beschikking – en je zingt weer eens andere liederen.
Sinds enkele jaren komen ook buitenlandse priesters naar onze streken. In Franstalig België is het aantal Afrikaanse pastoors groot en ze komen uit verschillende landen. In het Bisdom Den Bosch werken verschillende priesters uit India, altijd in samenwerking met Brabantse priesters, en dat begint te wennen. De mensen zien hun inspanningen om de taal te leren en hun oprechte en zichtbare vroomheid, iets wat men wel eens mist bij oudere collega’s.
Een belangrijke groep zijn de tientallen priesters in Noord-Holland en Limburg van het neo-kathechumenaat die niet veel waardering krijgen van hun Nederlandse collega’s in het ambt. Die zien hen veelal als een kerk in de kerk, met eigen gewoontes en gesloten netwerken.
De gelovige moet soms wel erg goed luisteren om de gewijde spreker te verstaan
Enkele missiecongregaties halen buitenlandse priesters naar Europa voor werk in gewone parochies. Ze wonen in gemeenschappen in of bij een grote stad (Amsterdam Zuid-Oost, Eindhoven, Antwerpen). In zo’n gemeenschap wonen minstens vier nationaliteiten samen en de onderlinge voertaal is Nederlands. Ik zat laatst naast een pater Spiritijn uit Nigeria en een SVD-missionaris uit India die met elkaar in het Nederlands spraken. De nieuwe onderkapelaan in de kathedraal van Antwerpen komt uit Pakistan, is pas een jaar in het land en wij spreken Nederlands met elkaar. Hij woont in een communauteit met Vlaamse en Poolse kapucijnen.
Het valt wel op dat deze omgekeerde missie zich richt op bestaande geloofsgemeenschappen, dus op het bedienen van wie al gedoopt zijn. Het is niet een missie naar mensen die nog nooit van Jezus gehoord hebben. Het is zeker een verrijking voor onze parochies die soms al te lokaal werden. Het lid zijn van een wereldwijde kerk heeft zo zijn voordelen.
Ik denk dat dit geslaagde initiatieven zijn – er is niet één taalgroep of cultuurgroep die overheerst, en het beste uit verschillende tradities kan worden gebruikt. Makkelijk is het zeker niet. Niet voor de mannen die moeten wennen aan elkaar, aan een vreemd land en een vreemde kerk, en ook niet voor de beminde gelovigen die soms heel erg goed moeten luisteren om het Nederlands van de gewijde spreker te kunnen verstaan.