“Heb je al eens gehuild?” Nee, dat had hij niet, want dominee Ronald Heins houdt niet van zelfmedelijden. Maar als hij de tranen toelaat, verandert er wel iets.
Dit is deel 2 van het tweeluik van dominee Ronald Heins over zijn burn-out. Lees hier deel 1.
Ze kwam met de bloemen uit de kerk en een goed woord aan de deur. “Ik wens je toe dat je niet de oude wordt.” Ze zag de verwondering op mijn gezicht. “Ik wens dat je een nieuwe wordt, want de oude heeft je ziek gemaakt.” Dat was een waar woord om mee te nemen in de woestijntijd van mijn burn-out. Maar inzicht biedt nog geen uitzicht. Het was ook gewoon een kwestie van doorgaan, de ene voet voor de andere zetten, accepteren dat er nog een weg te gaan is en dat de weg zichzelf maar zal wijzen.
Gewoon maar te staan en de golven langs je enkels te laten glijden
In die tijd zag ik een documentaire over Antony Gormley. Ik kende deze Britse kunstenaar niet, maar het klikte meteen. De menselijke sculpturen die hij maakt kijken uit over zee of vanaf een berg, ze staan mager in een woestijn of gehurkt aan de rand van het Markermeer. Ze roepen iets op van herkenning en verlangen. Wat zou het heerlijk zijn om eens een tijd lang gewoon maar te staan en de golven langs je enkels te laten glijden. Wat een rust en wat een eenvoud van leven. Gewoon maar te zijn.
Eén beeld van hem raakte mij in het bijzonder. Passage. Een werk dat hij in 2016 maakte. Het is opnieuw een menselijke sculptuur, maar het is ook een tunnel van twaalf meter lang waar je doorheen kunt lopen. Als in een labyrint kun je erin ‘labyreren’ zonder te verdwalen; steeds verder de krochten van jezelf en van je ziel in.
Hoe verder je komt, des te donkerder wordt het, want er is wel een ingang, maar de andere kant is gesloten. Waarom zou je verder lopen? De duisternis tegemoet totdat je helemaal niets meer ziet. Best beangstigend en eenzaam, maar ook wel intiem om daar enkel met jezelf te zijn. De stapjes worden kleiner, je schuifelt, bent onzeker en misschien wel bang voor het naderende einde. Want daarvan kun je zeker zijn: deze weg loopt dood. Je kunt zelf beslissen wanneer het tijd is om te keren en het licht van de uitgang tegemoet te gaan.
Iemand adviseerde mij om vooral leuke dingen te gaan doen. Dan vrolijk je wat op. Maar waarom zou ik? Ik was niet bang voor het donker en vermoedde dat in het donker van mijn ziel nieuwe ontdekkingen te doen waren. “Nou, ik kan je wel vertellen wat er aan het einde van die tunnel is,” zei een ander. “Daar stoot je hard je neus.” “Die kans is groot,” antwoordde ik, “maar je weet maar nooit, misschien rolt een steen die de uitgang blokkeert opeens weg en schijnt nieuw licht naar binnen…”
Flink zijn en doorgaan is mijn devies, vooral aan mezelf.
Ergens in die donkere tunnel stond een broeder van de Willibrordsabdij. “Heb je al eens gehuild”, vroeg hij. “Als ik jouw verhaal hoor, dan hoor ik veel verdriet en teleurstelling.” Het was het eerste gesprek dat ik met hem had. “Heb je al eens gehuild?” Nee, dat had ik niet. Ik houd niet van zelfbeklag en zelfmedelijden. Flink zijn en doorgaan is mijn devies, vooral aan mezelf. Maar op die tactiek was ik stukgelopen.
Op internet vond ik een handleiding om te huilen en vervolgens begaf ik mij naar een meditatiezolder in de abdij waarvan ik wist dat niemand mij daar zou kunnen zien of horen. Daar liet ik mijn tranen stromen. Eerst moeizaam en gekunsteld, maar toen ze eenmaal stroomden, bleven ze komen. Het was een heerlijk en heilig gevoel. Een half jaar lang had een pijnlijke band mijn hoofd omkneld. Op deze zolder viel die band van mij af. Het ontroert mij nog als ik eraan terugdenk.
Dat was misschien wel het begin van mijn herstel van de burn-out. Dat ik mijn eigen verdriet en boosheid liet zien, al was het maar aan mezelf.
Opeens brak toch weer een eerste gevoel van compassie door
Na zo’n vijf maanden betrapte ik me op de gedachte: hoe zou het met mevrouw R. gaan? De voorgaande maanden was ik vooral met mezelf bezig geweest en kon het me weinig tot niets schelen hoe het met anderen ging. Ik was bang geweest dat dat gevoel misschien helemaal niet meer terug zou komen. Maar opeens brak toch weer een eerste gevoel van compassie door, als een luik dat door de wind openwaait. Zo begon ik weer met mijn werk, door elke dag een lieve, vaak oudere dame of heer te bezoeken. Daar zijn er veel van…
De eerste kerkdienst die ik na een half jaar in mijn eigen gemeente leidde, zal ik nooit meer vergeten. De kerk zat veel voller dan anders, alsof de verloren zoon was teruggekeerd en er feest werd gevierd. Het was ontroerend. Na afloop zei iemand bij de deur: “Ik vind het verschrikkelijk wat er met je gebeurd is. Ik gun het mijn ergste vijand niet.” Ik zei het niet, maar dacht het wel: “Ik gun het mijn beste vriend”.
Want als ik terugkijk op die tijd, denk ik niet aan een slechte tijd, maar eerder aan maanden die anders en vreemd waren. Het was een woestijntijd, die uiteindelijk heilzaam was. Prediker zegt terecht dat alles z’n tijd heeft. Een tijd om te werken en een tijd om uit te rusten, een tijd om productief te zijn en een tijd om recreatief te zijn, een tijd om energiek te zijn en een tijd om opgebrand te zijn.
Dit was mijn sabbatsjaar en vernieuwd ga ik door met dit mooie werk, als predikant, als vader, als Ronald, als kind van God.