De kerk heeft een hoopvol perspectief en moet dat veel meer aan de wereld laten zien, vindt Mark Van de Voorde. Maar durven christenen wel op te staan?
Wat hebben de leerlingen gedaan, toen ze kort voor het Pinksterfeest bij elkaar waren? Gebeden, denk ik, en … een synodaal proces gehouden. Zonder inspanning hunnentwege is de Geest niet neergedaald. De leerlingen hebben zichzelf binnenstebuiten gekeerd om naar buiten te stappen. Ze overwonnen hun angst.
Afgesneden van de bron, verdorren de waarden
Ook de kerk moet vandaag haar angst overwinnen. Dat begint met ophouden bescheiden te willen zijn. Waren de leerlingen bescheiden gebleven, was er geen kerk ontstaan en geen christelijke beschaving waarvan we abusievelijk denken dat ze vanzelfsprekend is. De kerk moet beseffen dat zonder het christendom deze beschaving er niet zou zijn geweest en dat die er zonder het christelijke mensbeeld straks niet meer zal zijn. Afgesneden van de bron, verdorren de waarden.
Pas als ook christenen zich binnenstebuiten keren, kunnen zij naar buiten trekken. De kerk staat voor de keuze tussen de palliatieve verzorging van haar kleine rest of haar zendingsopdracht. Beide proberen lukt niet, want is ongeloofwaardig.
De wereld verwacht van gelovigen waarachtigheid. Daarom is ze zo kritisch voor de kerk. ‘Kom en zie!’, moeten christenen kunnen zeggen. Veel mensen hebben heimwee naar God, maar aarzelen. We leven immers in een tijd van spirituele droogte waarin mensen in hun haast om te bestaan het mysterie van het leven ontwijken.
Wat ze preken, moeten ze niet alleen doen, maar moeten ze doen op een voorbeeldige en buitengewone manier
Maar deze tijd is er ook een van onzekerheid en angst, waardoor mensen de zinvragen niet kunnen blijven vermijden. Daarom moet de kerk naar de wereld gaan met haar hoopvol perspectief dat de zinzoekers kan uittillen boven de banaliteit van hun bestaan.
Dat kan de kerk evenwel pas als christenen getuigen worden. Dat worden ze, als hun geloof niet langer het napraten is van copy-paste-teksten, maar een persoonlijke overtuiging. Kerkgemeenschappen moeten aan hun actieve leden de vraag van Jezus voorleggen: ‘Wie zegt gij dat ik ben?’ Enkel dan ontstaat een geloofstaal ‘die iedereen begrijpt in zijn eigen taal’.
Een kerk die de wereld intrekt, moet zich ook de wereld aantrekken. Dat betekent dat ze zich op het publieke forum moet begeven om een halt toe te roepen aan hen die het christendom misbruiken voor een onchristelijk identitair verhaal.
Het is niet voldoende dat gelovigen caritatief toegewijd zijn, ze moeten ook blijk geven van zivilcourage. Als ze pretenderen een boodschap van naastenliefde te hebben die alle mensen omvat, hebben ze de plicht om politici daarop aan te spreken.
‘Zie hoe ze elkaar liefhebben’
Natuurlijk moeten onze kerkelijke gemeenschappen en parochies allereerst zelf het voorbeeld geven. Wat ze preken, moeten ze niet alleen doen, maar moeten ze doen op een voorbeeldige en buitengewone manier, inventief en creatief als pioniers van de georganiseerde goedheid.
Omstreeks het jaar 200 schreef Tertullianus dat heidenen en tegenstanders van de christenen over hen zeiden: ‘Zie hoe ze elkaar liefhebben’. Ik vrees dat men dat nu niet altijd van de kerk zegt. Als dat het geval wordt, wordt ze opnieuw maatschappelijk relevant.
Nabijheid is het fundament. Nabijheid is ook weten dat je soms niets meer kunt doen, tenzij er zijn. Dat vergt moed, de moed om het verlangen naar maakbaarheid op te geven. De spiritualiteit van de nabijheid vertrekt niet van de ‘maakbaarheid’, ze gaat uit van de ‘raakbaarheid’: zich laten raken door de medemens, zijn zorgen, zijn leed, zijn verlangens, zijn wanhoop en zijn verlatenheid.
Dat kunnen gelovigen maar uithouden, als ze bezield blijven. Anders gezegd, met de woorden van Titus Bandsma, ze moeten leven vanuit het besef dat ‘God de diepste grond van ons wezen is en in onze daden zichtbaar moet zijn’. Rahner schreef bijna zestig jaar geleden: ‘De gelovige van morgen zal een mysticus zijn, iemand die iets heeft ervaren, of hij zal niet meer zijn.’
Dat er hoop is, beterschap, liefde, vrede, barmhartigheid en verrijzenis
De mysticus aanvaardt God zoals Hij is, ook in zijn afwezigheid. Dat resulteert in een blijmoedig vertrouwen dat de mysticus beweegt naar de wereld en naar de medemens.
Een vriend vroeg me eens of ik de Bijbel kon samenvatten in drie woorden. ‘En toch…’, antwoordde ik. ‘Dat zijn slechts twee woorden’, zei hij. ‘Neen, drie’, riposteerde ik. De drie puntjes staan voor een woord naar keuze. Voor een eindeloze reeks van Godsgeschenken-ondanks. Dat – ondanks pijn en wanhoop, haat en vernieling, zonde en zwakte, lijden en dood – er hoop is, beterschap, liefde, vrede, barmhartigheid en verrijzenis.
De mens valt altijd weer, en toch … mag hij opstaan. God lijkt afwezig, en toch … is Hij er. We zijn vaak wanhopig, en toch … is er hoop. Het kwaad lijkt oppermachtig, en toch … wordt de tiran van de troon gestoten. Mensen kunnen hatelijk zijn, en toch … overwint de verzoening. We doen vaak wat we niet willen, en toch … is er vergeving. Oorlog heerst, en toch … wint de vrede. Ons leven is eindig, en toch … is er leven na de dood.
Dat enthousiasme van hoop-ondanks, van ‘en toch…’ zal ons in staat stellen om het te doen pinksteren in de kerk en de samenleving.
Foto: Society of Jesus. Deelnemers aan Magis in Portugal, het WJD-voorprogramma van de jezuïeten.
Mark Van de Voorde is onafhankelijk publicist. Hij is ex-hoofdredacteur van het Vlaamse kerkblad Kerk&Leven en voormalig speechschrijver van verschillende Belgische politici onder wie Herman Van Rompuy.