
Waarom komen mensen naar de Kerk? Het antwoord – sinds mensenheugenis – is troost en uitdaging. Jan Stuyt sj denkt er over na bij zijn aftreden als rector van de katholieke Krijtbergkerk, in het hartje van Amsterdam. En hij beseft dat er een andere dimensie bij is gekomen: zo maar er zijn.
De twee belangrijkste motieven om naar de zondagsmis te komen zijn troost en uitdaging. We vinden troost in de kerk: troost voor je pijn, je verlies, de pijnlijke aanvaarding van je beperkingen. Dat je moet erkennen dat je gefaald hebt in wat je had moeten doen, of wie je had kunnen zijn. Je steekt een kaars aan, zoekt licht en troost. Omdat je iemand mist, omdat je verdriet hebt. En aan het begin van de Mis besef je dat je niet de enige bent, en dat we allemaal om troost en vergeving vragen van God en van elkaar, keer op keer.
De kerk biedt troost, een plek om getroost te worden
De kerk is een plek voor genezing, vergeving en troost. Vooral op weekdagen, wanneer mensen hier komen met hun boodschappentassen vol met ik weet niet wat. De kerk biedt troost, een plek om getroost te worden.
Op zondag komt daar een ingrediënt bij: uitdaging. De kerk biedt ook een uitdaging, misschien wat wijsheid, een inzicht of een taak. Heb je naaste lief, wees trouw in je huwelijk. Zorg voor de weduwe, de wees, de vreemdeling en alle vertalingen van deze geboden voor de wereld van vandaag. Niet alleen troost, maar ook richtlijnen, die echte uitdagingen kunnen zijn. Het is een lange traditie dat we hier komen om getroost en uitgedaagd te worden.
De laatste twee jaar is er bij mij nog een dimensie bijgekomen, en ik vind het moeilijk om daar een naam voor te bedenken. Het heeft hiermee te maken: ik voel me machteloos als ik het nieuws lees – veel meer dan tien of dertig jaar geleden. Het kan te maken hebben met het ouder worden, maar het zijn ook de tijden: Gaza, de schietpartijen op scholen, corruptie in de internationale politiek, Oekraïne. Het gevoel dat je er niets aan kunt doen – behalve eens in de vier jaar stemmen …
Elke avond rond tien uur, als de mensen allemaal al uren uit de kerk zijn, loop ik mijn rondje door het gebouw. Ik woon in de pastorie naast de kerk. Ik ben er zo. Ik doe een lamp uit, controleer of de buitendeur goed dicht is, ik kijk of er nog kaarsen branden – in de winter controleer ik of de verwarming goed is ingesteld. De grote kerk is leeg – en ik heb de kerk voor mij alleen. Wat een voorrecht is dat: pastoors en kosters weten waar ik het over heb. Het is donker. Het is stil. Het is het beste gebedsmoment van de dag. Ik zit of kniel vooraan bij de eerste bank. Ik bid voor de mensen die hier vandaag waren. Het rode vlammetje van de godslamp bij het tabernakel vertelt me dat ik toch niet helemaal alleen ben.
Breng de schepping voor de Heer en vertrouw op zijn mysterieuze wegen…
Dat moment is geen moment van troost, ook niet van uitdaging, maar van: “er zijn”. Met mijn gevoelens van onmacht dat ik niets kan doen voor de mensen in Gaza, de gijzelaars, de Oekraïners of de Russische dissidenten … Er zijn, zitten met alles wat me bezig houdt.
Het is wat onze contemplatieve zusters en broeders voelen en doen wanneer ze jaar na jaar in hun kloosters verblijven. Zit met je pijn, je noden, je vreugden, de namen van je dierbaren. Breng de schepping voor de Heer en vertrouw op zijn mysterieuze wegen… De Vlaamse jezuïet Egied van Broeckhoven, priesterarbeider in de jaren zestig, zegt: Ik bemin de wereld naar God toe, en ik bemin God naar de wereld toe.
Het is het mooiste uur van de dag.
Het stilste, het leegste en het meest gevuld.
Foto door ALEXANDRE DINAUT via Unsplash