Historische, religieuze én actuele politieke kwesties werpen hun schaduw over katholiek-joodse relaties. Een recent Vaticaans document maakt de balans op.
Op 10 december 2015 publiceerde de Commissie voor Religieuze Relaties met de Joden ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Nostra Aetate – het document van Vaticanum II inzake de relaties met andere wereldgodsdiensten – een reflectie op de ontwikkeling van de katholiek-joodse relaties.
Het document is onder meer ondertekend door kardinaal Kurt Koch, voorzitter van de Pauselijke Raad voor de Bevordering van de Eenheid der Christenen. De tekst kent zichzelf geen juridische of doctrinaire bevoegdheden toe. In dit stadium van de joods-christelijke betrekkingen, waarover steeds vaker de schaduw valt van de volkomen impasse van het Israëlisch-Palestijnse conflict en de zorgelijke situatie in Israël zelf, verdient hij wel aandachtige lezing.
Het bestaan van de staat Israël mag niet bekeken worden vanuit een religieus perspectief, merkt het document op
Er wordt nogmaals erkend dat de eeuwenlange asymmetrische verhouding tussen een christelijke meerderheid en een joodse minderheid gekenmerkt was door discriminatie, gedwongen bekeringen en culmineerde in de Shoah. Op het eind wordt de evenzo asymmetrische relatie tussen joden en christenen in Israël en Palestina ter sprake gebracht. Een gedurfde omkering, waarin overigens niets met elkaar wordt vergeleken.
Het document bevestigt nog eens dat Nostra Aetate zowel joden als katholieken in staat heeft gesteld, stap voor stap, het eigen ‘scepticisme’ over elkaar te boven te komen en ‘betrouwbare partners en zelfs goede vrienden’ te worden. Hierdoor kon aan crises het hoofd worden geboden en over conflicten ‘positief onderhandeld’.
Er wordt expliciet opgemerkt dat het bestaan van ‘de staat Israël en zijn politieke opties’ niet bekeken mogen worden vanuit ‘een religieus perspectief’. Deze staat hoort daarentegen te refereren ‘aan de algemene principes van het internationaal recht’. Nostra Aetate sprak over ‘de bestendigheid van Israël’ en bespeurde daarin ‘een historisch feit en een teken’. Maar die ‘bestendigheid’ doelde toen al niet op de staat, alleen op de joodse godsdienst. Het Vaticaan had in die tijd de staat Israël immers nog niet eens erkend.
Dat heeft niet in de weg gestaan, dat er sinds Vaticanum II een stroom van noodzakelijke reflecties op gang is gekomen over de Shoah, maar bijvoorbeeld ook over de joodse wortels van de christelijke liturgie en de erkenning van de heilige schriften van de joden als een ‘fundamentele component van de christelijke Bijbel’. Er wordt gewezen op het belang van een voortgaande dialoog van mens tot mens, het bezoek van Johannes Paulus VI aan Auschwitz, de verschillende bezoeken van pausen aan synagogen en op de nieuwe institutionele kaders waarbinnen de dialoog thans plaats vindt.
Er hebben zich parallelle tradities gevormd, maar die kunnen elkaar verrijken
Binnen de joods-katholieke dialoog, wordt het jodendom niet als zomaar een andere religie gezien. Er wordt telkens op gewezen dat de leer van Jezus niet begrepen kan worden als die los wordt gemaakt van zijn ‘joodse horizon’. De voedingsbodem voor beide religies is en blijft zo dezelfde. Na de vernietiging van de tempel in het jaar 70 zijn ze allebei wel eigen wegen gegaan, die toen voor allebei een breuk betekenden met hun gezamenlijke verleden.
De vervangingstheologie die ooit de Kerk in de plaats stelde van het jodendom heeft hierdoor afgedaan, toch wordt de gedachte verworpen dat er nu twee inwisselbare wegen zouden zijn die naar verlossing leiden: die van de Thora en die van Jezus. Daar knelt het onopgeloste probleem dat Jezus boodschap voor christenen ‘universeel’ is ‘de hele mensheid’ moet omvatten. De vraag is hier wel, of bepaalde, universeel denkende joden dan niet onderbelicht blijven.
De commissie bevestigt met Paulus (2 Tim 2:13) dat het Verbond van God met Israël weliswaar ‘onopzegbaar’ is, maar dat Jezus niettemin gekomen is om het Oude Testament ‘te vervullen’. Zo vormt het Oude Testament een integraal deel van de christelijke Bijbel: een ‘gemeenschappelijk patrimonium’. Er hebben zich weliswaar parallelle leestradities gevormd, maar die kunnen elkaar verrijken.
De Kerk wijst het bekeringswerk onder joden af, hiervoor is de dialoog in de plaats gekomen. Christenen zullen er niettemin aan vasthouden dat Jezus de Verlosser is, de Messias van Israël en de Zoon van God. Maar dat sluit niet uit dat joden door de Kerk als ‘deelnemers aan Gods verlossing’ worden beschouwd, al vinden de schrijvers dat dit raakt aan het spreken over het mysterie dat God zelf is.
De gezamenlijke onrust mag ook een vrucht van Nostra Aetate heten
De dialoog kan vandaag niet om de zorgelijke situatie in Israël en Palestina heen. Die kan immers de interreligieuze dialoog beschadigen, wat ook kritische Israëlische rabbijnen zoals Jeremy Milgrom en Ron Kronish eind vorig jaar naar voren brachten bij Kerk en Israël en de Katholieke Raad voor Kerk en Jodendom (KRI). Het nieuwe document zegt hierover:
In de joods-christelijke dialoog is de situatie van de christelijke gemeenschappen van grote relevantie, sinds er – zoals nergens anders in de wereld – een christelijke minderheid een Joodse meerderheid tegenover zich ziet. Vrede in het Heilige Land (…) speelt een grote rol in de dialoog tussen joden en christenen.
De Rabbis for Human Rights zullen dat beamen. Zij publiceerden vorig jaar een rapport over meer dan vijftig aanslagen door joodse extremisten op moskeeën, kerken en kloosters. Ze gruwen van extremistische oproepen dat alle kerken in Israël gesloten zouden moeten worden. Die gezamenlijke onrust mag ook een vrucht van Nostra Aetate heten.
Gied ten Berge is socioloog en theoloog. Hij is voorzitter van het Steuncomité Israëlische Vredes- en Mensenrechten Organisaties (SIVMO) en medeoprichter van Kairos Palestina. In april 2016 verschijnt zijn boek Kom en zie! Nieuwe pelgrims in het Heilige Land.