In alle tijden krijgen mensen een vermoeden van het geheim van God. Wie dat ontdekt, kan niet langer zwijgen. En langs de weg van dat spreken ontstaat een traditie.
Geloof en traditie, soms hebben we de neiging om die twee woorden tegen elkaar uit te spelen. We zeggen dan dat wie zich teveel gelegen laat liggen aan traditie nauwelijks of niet tot een levend geloof kan komen. Hij gelooft niet zelf, hij beaamt alleen wat anderen vóór hem geloofd hebben.
Soms ook ligt de verleiding in de andere hoek. We zeggen dan dat wie zich niets aantrekt van traditie, gedoemd is om in een hoogst persoonlijke en subjectieve geloofsbeleving te blijven steken. Noch het geloof noch de traditie zijn ermee gediend, als wij zo ermee omgaan. Want ze horen onlosmakelijk bij elkaar en mogen toch niet met elkaar vereenzelvigd worden.
Een van de vruchten van het Tweede Vaticaans Concilie is dat het ons een nieuw zicht gaf op het begrip ‘traditie’. Er wordt niet meer gesproken van ‘de’ traditie: een verzameling van geloofswaarheden, ooit gevonden en verwoord en nu voor eeuwig geldend. Maar liever van ‘het’ doorgeven. Traditie is niet een gegeven maar een gebeuren, traditie is iets wat nog steeds gebeurt. Traditie is niet wat doorgegeven wordt, maar het doorgeven zelf.
Dat is zo belangrijk voor hen dat zij er niet over kunnen zwijgen.
Steeds weer komen mensen tot geloof, tot een gelovig inzicht in het wonder van het menselijk bestaan. Zij krijgen een vermoeden van het geheim van God, die zij midden in dat bestaan ontmoeten. Dat is zo belangrijk voor hen dat zij er niet over kunnen zwijgen.
Houd me niet vast… Toen ging Maria uit Magdala naar de leerlingen. Ze zei tegen hen: ‘Ik heb de Heer gezien! En ze vertelde alles wat Jezus tegen haar gezegd had.’’ (Joh.20, 17-18)
Zij moeten het doorgeven aan een volgende generatie. Want zij hebben een Bron van leven gevonden en aangeboord. Die Bron kan in een volgende generatie de mogelijkheid openmaken ook zelf tot geloof te komen. Maar die mogelijkheid moet nog uitbloeien tot een eigen geloof. Iedere generatie staat zelf voor de opgave haar eigen geloofsbeleving in eigen tijd en situatie onder woorden te brengen. Zij kan niet alleen herhalen wat anderen vóór haar zeiden, zij mag en moet ook woorden vinden voor eigen beleven hier en nu.
Je kunt pas geloven als je het goede nieuws over Christus gehoord hebt (Rom. 10, 17).
Staande in een geschiedenis van mensen luisteren wij naar het verleden en naar hoe mensen toen de Stem in het gebeuren hebben verstaan. Hun Boodschap is niet een kant en klaar bericht dat wij zo maar hebben over te nemen. Wij moeten het goed horen. De vrucht van het horen daarvan is niet het ‘weten’ maar het zelf gaan horen van de Stem in het gebeuren voor óns.
Ons geloof is een verhaal. Dat stelt eisen aan ons taalgebruik. De taal die het dichtst bij de ervaring blijft is de taal die geen verslag doet van feiten en geen opinies in begrippen verwoordt, maar die de ervaring vangt en overdraagt in een verhaal. Het verhaal bekommert zich niet allereerst om de ‘waarheid’, maar om wat ons iets te zeggen heeft. De verhalen die ons het meest te zeggen hebben zijn de verhalen die ons iets willen vertellen over de zin van ons leven. Dat zijn de verhalen die we zo graag zouden willen geloven.
Juist dat kan alleen in verhalen. God is een verhaal.
Geloven… Het diepste wat wij elkaar kunnen doorgeven is de laatste zin van ons leven. Waar wij het woordje ‘God’ stamelen. Juist dat kan alleen in verhalen. God is een verhaal. In Hem geloven is leven in en met verhalen, daardoor bewogen worden en geraakt en ze ‘meemaken’.