Behalve dom en schadelijk, is godsdienst ook nog eens saai. Dat beweert althans atheïst Richard Dawkins. Guido Dierickx dient hem van repliek.
Van Richard Dawkins, de militante atheïst bij uitstek, kregen wij al veel verwijten te horen. Dat godsdienst iets stompzinnigs is voor domme mensen. Dat godsdienst schadelijk is en aan de oorsprong ligt van veel geweld en ander onheil. Beide beweringen werden heftig bestreden, de laatste bijvoorbeeld omdat die zou berusten op een, o ironie, partijdige en dus onwetenschappelijke selectie van de historische feiten.
Toegegeven: zeker het rituele aspect van religie kan saai zijn
Maar dat kan Dawkins niet deren. Integendeel, in een interview dat een tijdje terug (nota bene op de dag voor Kerstmis) verscheen in een Vlaams dagblad voegt hij er nog een derde verwijt aan toe. Godsdienst zou saai zijn. Dat is een nieuwe en verrassende stelling. Want in verhalen van bekeerlingen tot het atheïsme lezen we doorgaans dat hun vroegere geloof hun leven al te sterk dramatiseerde en zo hun rust verstoorde. Bijvoorbeeld door hun het vooruitzicht op de mogelijkheid van hel en verdoemenis voor te houden.
Vooraleer te antwoorden op dit nieuwe inzicht van hem, toch eerst iets aan Dawkins toegeven. De religie, en vooral het rituele aspect dat buitenstaanders het beste kennen, kan inderdaad saai zijn. De kerkelijke rituelen zijn altijd repetitief en langdurig, om niet te zeggen langdradig, en nogal eens onbegrijpelijk. Zo is het nu eenmaal met alle rituelen. Ze moeten langdurig zijn om de deelnemers de tijd te geven eraan te wennen, ze moeten repetitief zijn om de deelnemers een tweede en een derde kans te geven om te herkennen wat er gaande is. Datzelfde kan ook van burgerlijke rituelen gezegd worden.
Saaier kan de godsdienst het leven van die sukkels van gelovigen ook maken door hun allerlei geneugten van het leven te ontzeggen. Dat zulks zwaar kan doorwegen in de keuze tegen een religieuze levensbeschouwing hoeft geen betoog. Maar dat verlies aan opwinding in het leven maakt de godsdienst meer dan goed door de gelovige telkens opnieuw, bijna dagelijks, te plaatsen voor een aantal ingrijpende keuzes en door hun leven zodoende meer te dramatiseren dan sommige mensen lief is.
De godsdienst confronteert de gelovige met de keuze tussen goed en kwaad. Ook niet-gelovigen staan voor die keuze. Zij zijn echter niet verplicht voor die keuze te blijven staan. Het staat hun vrij om zich in een moreel onverschillige wereld te wanen en om ethische eisen een zaak van conventie te vinden. Zo niet de gelovigen. Voor hen leidt de keuze voor het kwaad tot de hel, om die oude term nog eens te gebruiken, en de keuze voor het goede tot de hemel.
Bij de keuzes van gelovigen staat veel op het spel
De inzet van hun morele keuzes is dus heel groot. Dat verleent aan het leven van de gelovige een spanning die niet altijd leuk is, die kan voeren tot morbide gewetensangsten, maar die in ieder geval verre van saai is. Een gewetensonderzoek dat ertoe komt zichzelf volledig onschuldig te verklaren, is voor de ware gelovige niet eerlijk en dus schuldig.
Er is ook nog de keuze tussen sacrale en profane werkelijkheden. De gelovige moet uitmaken wat in de wereld rondom hem/haar heilig mag heten, “tevens aantrekkelijk en huiveringwekkend”, en wat niet. Ook de niet-gelovige staat voor de keuze welke zijn idolen zullen zijn en welke hij zal verwerpen, voor de keuze tussen wat hij zal vereren en wat niet. Er zijn vele idolen die hem voorgesteld worden: idolen uit de sport, uit de kunst, uit de politiek, uit de media.
Maar voor de gelovige gaat het ook in deze keuze over meer dan goede smaak. Er staat veel op het spel. Het sacrale verwijst voor hem naar Gods aanwezigheid. Waar is zulke verwijzing te vinden? In de onmetelijkheid van het heelal, in het sublieme van de kunst, in het gelaat van zijn medemensen? Prangende vragen zijn dat.
Ten slotte is er nog de keuze tussen waar en onwaar. Het zal Dawkins en de zijnen allicht verbazen dat voor de gelovigen de zoektocht naar de waarheid verder en dieper gaat dan voor de niet-gelovigen. De gelovigen menen immers omringd te zijn door een onpeilbaar mysterie, een mysterie waarin zij niettemin steeds verder willen doordringen, waarin zij steeds meer waarheid hopen te ontdekken. En dat ondanks de onvermijdelijke twijfels die daarbij zullen opkomen. Een gelovige is in wezen iemand die de twijfel aandurft en volhoudt. Ook dat maakt zijn leven verre van saai. Van die existentiële twijfel is bij Dawkins weinig te merken. Moeten de gelovigen hem zijn zielenrust benijden?