Benoit Lannoo reisde deze zomer opnieuw door de autonome koerdische regio in het noorden van Irak. Tien jaar geleden vluchten hier vele christenen naartoe vanwege het geweld van de Islamitische Staat. Hoe staat het er nu voor in de regio? Voelen de christenen zich er weer veilig?
Toen Daesh, of de ‘Islamitische staat in Irak en de Levant’, in juli-augustus 2014 de Iraakse grootstad Mosoel en de vlakbij gelegen Ninive-vlakte innam, vluchtten duizenden christenen (en jezidi’s, shabaks of mandeërs) richting Dohuk in het noorden van Irak of Erbil in het noordwesten.
Mgr. Bashar Matti Warda – de chaldeeuws-katholieke aartsbisschop van Erbil – liet zich als volleerd crisismanager kennen: samen met andere christelijke leiders organiseerde hij de opvang van tienduizenden vluchtelingen, eerst in kampen met containerwoningen, later in nieuwe huurwoningen. Maar nadat Daesh in 2017 was verjaagd, werden de vluchtelingen met aandrang verzocht naar huis terug te gaan. “negenduizend van de dertienduizend tweehonderd gezinnen deden dat ook, terwijl drieduizend gezinnen al naar Amerika, Australië of Europa waren geëmigreerd. Maar meer dan duizend gezinnen bleven hier, omdat zij een nieuw leven hadden opgestart en het hier veiliger vonden.”
Vijftienhonderd jongeren namen deel aan de Jeugddagen in de christelijke wijk van Erbil
Mgr. Warda is optimistisch. “Mijn bisdom groeit voortdurend”, zegt de vijftiger. “Ik tel zowat tweehonderd huwelijken per jaar en ongeveer evenveel dopelingen.” Eind augustus organiseerde hij nog maar eens Jeugddagen in Ankawa, de christelijke wijk van Erbil, voor vijftienhonderd jongeren afkomstig uit zestig verschillende parochies in Irak.
(artikel gaat door onder de afbeelding)
Ook zijn syriaaks-katholieke collega, mgr. Nathanaël Nizar Sheeman, een paar jaar geleden benoemd voor het nieuwe aartsbisdom Adiabene (een vroegere naam voor het noorden van Mesopotamië), straalde optimisme uit toen hij begin augustus een zomerschool catechese afsloot met meer dan tweehonderd kinderen in zijn kathedraal van Mart Shmoni, even verderop in Ankawa.
Ankawa is in volle uitbreiding. Je onderscheidt er nauwelijks wie er christen is of moslim, wie Koerd of Arabier. “Vergis je niet”, benadrukt een Chaldeeuwse bisschop, “niet de religie staat hier voorop, wel de confessionele groep waartoe je behoort; en je vindt deze nadruk op groepsidentiteit evenzeer bij christenen als bij moslims.” De christenen nemen massaal deel aan de liturgie, jong en oud, man en vrouw. Vandaar de noodzaak voor de syriaaks-katholieke Kerk om in Koerdistan een aartsbisschop te installeren en voor het chaldeeuws-katholieke aartsbisdom om nieuwe parochies te beginnen in Ankawa.
Ook de onderlinge verstandhouding tussen de verschillende Kerken lijkt erop vooruitgegaan. Sinds het emeritaat van mgr. Yohanna Boutros Moshe, syriaaks-katholiek aartsbisschop van Mosoel, weegt het leeftijdsverschil onder de prelaten niet meer door. De vier leiders van de grotere denominaties zijn allemaal in de vijftig. Naast de chaldeeuws-katholieke aartsbisschop Warda en zijn syriaaks-katholieke confrater Seeman, hebben we het dan over de patriarch van Assyrische Kerk van het Oosten, Awa de derde, en over de syriaaks-orthodoxe aartsbisschop verantwoordelijk voor Mosoel en heel Koerdistan, Nicodemus Daoed Matti Sharaf. Mooi voorbeeld van die oecumenische gezindheid was hun gezamenlijke gebedsweek voor het Kruisverheffingsfeest van 14 september.
We hebben het hier telkens over Koerdistan, officieel: de ‘Autonome koerdische regio in het noorden van Irak’. Dit mag dan geen internationaal erkende Staat zijn, je mag dat ‘autonoom’ best letterlijk opvatten. Een buitenlander heeft zelfs verschillende visa nodig om af te reizen naar ofwel het Irak dat door Bagdad gecontroleerd wordt, ofwel Koerdistan dat vanuit Erbil bestuurd wordt. Deze feitelijke opdeling van het land dateert van 2005: na de val van het soennitische regime van Saddam Hoessein installeerden de Amerikanen in Bagdad de facto een sjiitisch bestuur, terwijl de koerdische leider Mahmoed Barzani in Erbil de macht overnam. Er is nog altijd betwisting over belangrijke grensgebieden, maar voorlopig zwijgen de wapens. Zo ligt bijvoorbeeld de aloude koerdische stad Kirkoek volgens Bagdad op zijn territorium, net als de vele olieputten in de regio, maar de facto controleren de Koerden nog altijd Kirkoek.
Ik ontmoet christenen in alle uithoeken van Koerdistan. Allen hebben zij broers of zussen in het buitenland; allen vertellen zij verhalen over vervolging, gedwongen migratie, telkens herbeginnen. Natuurlijk willen zij wonen waar hun ouders en voorouders hebben geleefd, maar dat kan alleen als daar toekomst is voor de kinderen, en veiligheid. Momenteel lijkt het Koerdische bestuur die veiligheid te garanderen, maar de christenen kennen hun geschiedenis en weten dat zij en andere minderheden telkens de eerste slachtoffers zijn als Arabieren en Koerden of sjiieten en soennieten elkaar in de haren vliegen. In de Ninive-vlakte krioelt het nog altijd van de gewapende milities. “Hoe kan je je veilig voelen, als je niet weet wie precies de orde handhaaft?” vraagt de chaldeeuwse- aartsbisschop van Mosoel-Akre zich af, de dominicaan Najeeb Mossa Michaeel.
(artikel gaat door onder de afbeelding)
Niet alleen in Ankawa leeft het christelijke leven op. Zo heeft mgr. Yousif Thomas Mirkis – die andere chaldeeuwse dominicaan-aartsbisschop – een nieuwe wijk ontwikkeld enkele kilometers van het centrum van Kirkoek. “De grondprijzen zijn er inmiddels keer drie gegaan.” De gehuwde priester, aboena (vader) Sliwa is er net met pensioen gegaan en staat op het punt staat met zijn vrouw te verhuizen naar Ankawa waar zijn kinderen en kleinkinderen wonen. De nieuwe priester is een jonge pasgewijde gehuwde priester, aboena Samer. Hij is vader van een achtjarige jongen.
Van secularisering is in deze uithoek van het Midden-Oosten nog geen spoor te bekennen
Ook in de landelijke christelijke dorpen in het uiterste noordwesten van Koerdistan, waar de Kleine Khaboer en de Tigris samenstromen, zijn vooral gehuwde priesters aan de slag. Sommige zijn priester van vader op zoon; van secularisering is in deze uithoek van het Midden-Oosten nog geen spoor te bekennen.
In Mangesh – het koerdisch-christelijke dorp bij de Turkse grens waar de Belgische bisschoppen Jozef De Kesel, Guy Harpigny en wijlen Leon Lemmens tijdens hun pastorale trip van september 2015 een viering in chaldeeuwse ritus hielden – hoor ik een levensverhaal dat mij niet loslaat. Marwa Adel is nu 36 jaar en leeft met haar zorgbehoevende moeder in een huis dat van oudsher familie-eigendom is. Tot haar achttiende woonde ze in Bagdad, waar haar vader bewakingsagent was bij het Rode Kruis. Maar toen de Iraakse burgeroorlog in 2006 een hevige opflakkering kende, trokken de christenen massaal weg uit Bagdad. Marwa kon in Koerdistan met haar arabische basisdiploma niet voortstuderen en vindt er – op een interim als leerkracht Engels enkele jaren geleden in een vluchtelingenkamp na – ook geen werk.
Ik kan niet precies inschatten waarom deze jonge vrouw vastzit in een – in mijn ogen – passief bestaan. En toch is haar uitleg pertinent: “Veiligheid is het enige wat mij nog interesseert.” Kunnen westerlingen inschatten wat het is om als onderdrukte minderheidsgroep te leven in een land waar nauwelijks toekomstperspectief is? Irak is na drie à vier decennia sectair geweld volkomen vastgelopen en niemand lijkt een uitweg te zien. De oosterse christenen koesteren in deze hopeloze omstandigheden hun gelovige erfgoed, zij verlangen er stilletjes allemaal naar om ooit het land te verlaten, en ze zijn intussen tevreden met flarden van het hoogste goed: rust en vrede.