Wat vraagt Jezus van ons als Hij zegt dat wij het ‘zout van de aarde’ moeten zijn? Een antwoord in het spoor van paus Franciscus.
Gelukkig die barmhartig zijn…
Jullie zijn het zout van de aarde (Mat. 5:7, 13)
Zout heeft in de huidige samenleving een niet zo goede reputatie. Men krijgt vlug een zoutloos dieet voorgeschreven. Welk kind heeft niet van mama of papa te horen gekregen: “maar doe toch niet zoveel zout op je frieten!”
Dat was niet het geval bij de toehoorders van Jezus’ Bergrede. In oude en traditionele culturen werd en wordt zout erg gewaardeerd. Ja, zelfs als levensnoodzakelijk ervaren. Zout was in de oudheid goud waard. Eeuwenlang trokken karavanen door de Sahara met zout dat in de Sahel werd omgeruild voor goud! Eén van mijn medebroeders moest in allerijl Tsjaad verlaten: temperaturen van 40°C in de schaduw, een kurkdroge lucht en een zoutloos dieet hadden hem tot op de rand van de dood gebracht! Zonder zout kan het lichaam geen vocht ophouden en dat is van levensbelang.
Zelf heb ik de waarde van het zout ervaren toen oorlogsgeweld de stad trof waarin ik werkzaam was. De elektriciteitsbevoorrading viel uit en dit zou weken duren. Onze diepvrieskasten zaten vol vlees. We hadden juist een koe geslacht. Met de praktische geest van een ervaren kokkin en huisvrouw bracht een zuster redding. Zij beval kordaat: “Alles in de pekel!” Zout werd voor ons van (over)levensbelang!
Paus Franciscus stelt dat wettelijke onwrikbaarheid steeds getemperd moet worden door medemenselijkheid
Als ik in het evangelie lees: “jullie zijn het zout der aarde”, voel ik mij op het hart gedrukt: jullie zijn van levensbelang. Zonder jullie hebben mens en wereld noch smaak noch overlevingskans!
Dan kan men met paus Franciscus vragen: “Maar wat moeten christenen doen om van levensbelang te zijn vandaag, ook, en misschien nog het meest, voor elkaar?” De aansporing “jullie zijn het zout van de wereld”, volgt in de Bergrede onmiddellijk op de acht zaligheden. Jezus brengt er de oude Wet tot volmaaktheid (Mat. 5:17) in een uniek ‘nieuw gebod’ van onvoorwaardelijke naastenliefde. Tot het menselijk onwaarschijnlijke toe. Het antwoord ligt voor de hand. Volgelingen van Jezus moeten de ‘Wet’ beleven in de geest van de Bergrede. Daar lees ik onder meer: “Gelukkig die barmhartig zijn…” (Mat. 5:7) en verder: “Heb (zelfs) je vijand lief.” (Mat. 5:44).
Gaat paus Franciscus ons niet in dit alles voor wanneer hij spreekt over de vreugde van het Evangelie en oproept tot barmhartigheid? Ook in delicate kwesties van ‘geloof en zeden’ (omgang met andersdenkenden, met mensen die niet beantwoorden aan de kerkelijke morele voorschriften, enzovoort) stelt paus Franciscus dat wettelijke onwrikbaarheid en gelovige overtuiging steeds in de praktijk moeten getemperd worden door medemenselijkheid.
Wie zou het dichtst bij de Bergrede staan? Kardinaal Gerhard Müller die ontegensprekelijk verklaart: “In de sacramentenleer komt barmhartigheid niet van pas. Er is alleen de wet van de onverbreekbaarheid van het huwelijk.”? Of paus Franciscus die ongedwongen te kennen geeft dat men in de pastoraal het probleem van de uit de echt gescheiden gelovigen met barmhartigheid moet behandelen? Hij citeerde bijna woordelijk wat kardinaal Martini daarover schreef in zijn testament:
De sacramenten zijn geen middel om te straffen. Ze zijn een medicijn, een hulp voor mensen die genezing nodig hebben.
Hulp voor mensen voor wie medezusters en -broeders in verbondenheid met Jezus, zout mogen zijn, verkondigers en dragers van Gods barmhartigheid. Het is van (over)levensbelang. Als sacramentenleer misschien niets te maken heeft met barmhartigheid, dan hebben (nieuwe) evangelisatie en pastorale praktijk er misschien wel alles mee te maken.
Foto boven dit artikel: Hannah Chapman/Stock.xchng.