Gregory Brenninkmeijer SJ ging zijn hele leven ter communie. Hoe heeft hij dat ervaren, wat deed dat met hem en hoe verhoudt dat zich tot jouw eigen ervaring van de maaltijd met de Heer?
Ik werd getroffen door de gedachte dat het niet zo belangrijk is te denken over wat het Sacrament van het altaar eigenlijk is, maar veeleer over hoe het voor mij leeft en betekenisvol is. Hoe heb ik met dat Sacrament geleefd? Niet dat ik dat ter navolging wil voorhouden, ik zou het niet durven. Maar misschien nodigt mijn ervaring uit om er uw ervaring naast te leggen.
Op de dag dat ik voor het eerst te Communie zou gaan, lag ik in bed. Ik had longontsteking. Ik vond het vreeslijk en was écht bedroefd. Dat was vooral omdat al mijn klasgenoten nu wel samen deden waar we uitvoerig op waren voorbereid, terwijl ik er niet bij kon zijn. Gelukkig kwam er een vriendje ’s middags op bezoek en konden we samen ‘onderzeeboot’ spelen. Dat maakte veel goed. En een maand later mocht ik alleen, in de kapel van de zusters, de Eerste Heilige Communie inhalen. Ik was er diep van overtuigd dat Jezus nu in mijn hart zou komen. Daar merkte ik, merkwaardig genoeg, niets van, al deed ik erg m’n best iets te voelen. Maar het feestelijke ontbijt na afloop maakte alles de moeite waard.
Te Communie gaan was daarna altijd een groepsgebeuren. Dat je daarvóór nuchter moest blijven was daarbij misschien wel het belangrijkst. Als je iets gegeten of gedronken had mocht je niet te Communie, waardoor het gevoel “er niet bij te horen” zich weer meldde.
In de laatste klassen van de lagere school opende de ‘Godsdienst Pater’ een nieuwe inhoud voor het Sacrament des altaars. Hij moedigde ons aan om zo nu en dan, of zo vaak mogelijk, de Kerk in de gaan waar Jezus altijd in het tabernakel op ons wachtte. Dat maakte indruk op mij. Dat Jezus op mij zou wachten, dat vond ik wel bijzonder. Ik gaf niet vaak gehoor aan die uitnodiging, maar ik dacht er wel aan als ik langs de Kerk kwam. Er was blijkbaar iets persoonlijks tussen Jezus en mij.
Die persoonlijke band werd met het ouder worden nog versterkt. Ik moest van tijd tot tijd gaan biechten om ‘waardig’ te kunnen communiceren. En hoe meer ik te biechten had en de ervaring op deed vergeven te worden, des te persoonlijker en betekenisvoller werd de band met Jezus. Vergeven worden is iets wat je voelt, wat oplucht en waar je blij van wordt. Dat is ‘echter’ dan al je mooie gedachten.
Hoe meer ik begon na te denken over wat ik met mijn leven wilde doen werden andere vragen belangrijker dan de eucharistie. Relaties met mensen zijn nu eenmaal tastbaarder, spannender, dan de relatie met Jezus, die je niet kunt zien, die niet echt nabij is, niet aan te raken. Het communiceren werd steeds meer routine. Het werd minder gemeenschappelijk en minder frequent. Zelfs toen ik besloot priester te worden veranderde dat niet mijn gebrek aan aandacht voor de Eucharistie.
Eenmaal ingetreden bij de jezuïeten was er zoveel nieuws wat ik moest leren. Ik begon aan een nieuwe wijze van leven die alle aandacht vroeg. De dagelijkse Heilige Mis was daarbij onderdeel van het oude, het reeds bekende. Zelfs de meeste gebeden en liederen waren overbekend na vele jaren als misdienaar. Ik moest zien een goeie jezuiet te worden. Daar had ik de handen vol aan. De Mis en Communie hadden geen geheimen meer voor mij, en gingen, achteraf gezien, als het ware op de automatische piloot.
Achteraf weet ik intussen dat Jezus dat niet erg vond. Dat ik niet zo met Hem bezig was betekende niet dat Hij niet met mij bezig was. Achteraf denk ik dat mijn veelvuldig vieren van de Eucharistie en het ontvangen van het sacrament van het altaar, hoe routineus en weinig geestelijk ook, mij toch op het spoor van een leven met Jezus heeft gehouden. Achteraf gezien werden de goede en slechte gebeurtenissen, de goede mensen die op mijn weg gekomen zijn, de vele zorgen aan mij besteed en de koers die ik heb mogen volgen; achteraf gezien werd dat alles gevoed en geleid door de liefde van Jezus, die trouw bleef, ook toen ik Hem uit hoofd en hart verloren had.
Eenmaal de lange vorming in meer of minder gesloten vormingssituaties achter de rug gaat er een nieuwe wereld van ervaringen open. Het accent, dat tot dan lag bij ‘ontvangen en verwerken’, verschuift nu nadrukkelijk naar ‘geven en antwoorden’. Nieuwe taken, nieuwe verantwoordelijkheden, nieuwe verwachtingen van mensen brengen ook nieuwe vragen en twijfels bij mij teweeg. Wie ben ik dat ik deze raad kan geven, deze beslissing kan nemen? Mensen verwachten hulp en leiding, schenken mij vertrouwen. Maar waar kan ik zelf terecht?
Steeds vaker komen, na de ontvangen communie, de gezichten van mensen bij mij binnen. Er is altijd zoveel dat me bezig houdt. Bijna vanzelf leg ik vragen, kwesties, mensen bij Jezus neer, denk er over na in zijn nabijheid. De communie wordt een stil moment van nabijheid. Niet dat Jezus mijn vragen beantwoordt of problemen oplost. Dat doet Hij niet. Maar in zijn nabijheid vind ik rust en de helderheid die nodig is voor een goed antwoord. Ik vraag Jezus hén en mij nabij te blijven.
In de loop van de jaren is Jezus voor mij veranderd. Hij is minder goddelijk geworden. Goddelijk was altijd ‘ver weg’, ‘afstandelijk’. Ik heb gemerkt dat ik mij gemakkelijk met Jezus verbonden kan voelen. De Communie is de viering van die verbondenheid. Niemand kan geven wat hij of zij niet heeft. Door de volgehouden verbondenheid met Jezus zal er hopelijk in mijn contacten en vriendschappen iets van Hem zichtbaar, voelbaar, vruchtbaar worden.
Foto door Thays Orrico via Unsplash