Blijft een kerk nog een kerk als je er ‘iets anders’ organiseert? Bert Daelemans stapt een oude kerk binnen die zich opmaakt voor een muziekfestival. Het kan hem wel charmeren.
Een tijdje geleden was het Eurosonic-muziekfestival te gast in Groningen. Op een frisse morgen stond de deur van de Martinikerk open, dus stapte ik binnen. Verrast vond ik onder het prachtige barokorgel een zwart podium met luidsprekers en microfoons, een stil decor dat geduldig wachtte op een bandje. Dit surrealistische tafereel riep voor mij onmiddellijk Bohemian Rhapsody op. Daarnaast stonden geluidsdichte boxen van nationale en internationale radiostations waarin eenzame presentatoren het beste van zichzelf gaven. Een vriendelijke man aan de ingang wenkte me gastvrij en bleek een van de organisatoren te zijn. Onder de houten preekstoel en de beschilderde gewelven stonden lege tafeltjes rond een bar met klinkende glazen en een druk toetsende, in zichzelf gekeerde barman.
Er zijn geen ‘heilige’ plekken; enkel God is heilig.
Eerlijk gezegd was ik gecharmeerd door dit rustige tafereel, dit hedendaags stilleven in een oud kerkgebouw dat toch heel wat heeft meegemaakt over de eeuwen heen. Wat een prachtige manier om dit gebouw nieuw leven in te blazen, dacht ik bij mezelf. Achter een glazen wand wenkte mij het oude koor met de avondmaalstafel in een rustige, minder bewoonde leegte.
Die dagen was ik te gast op een internationaal congres georganiseerd door de Protestantse Theologische Universiteit en de Faculteit voor Religie en Cultureel Erfgoed van de Universiteit van Groningen. Het thema dat protestanten, anglicanen en katholieken bijeenbracht ging over de symboolwaarde, het gebruik en hergebruik van kerkgebouwen. Blijft een kerk nog een kerk wanneer je er ‘iets anders’ organiseert?
Dat hangt uiteraard af van wat je onder dat ‘anders’ verstaat. In de Oude Kerk in Amsterdam bijvoorbeeld wordt hedendaagse kunst tentoongesteld. Dat valt lang niet bij iedereen in goede aarde. Een tatoeagebeurs vindt plaats in de kerk in Deventer, dat van buitenaf zo duidelijk boven de stad uitsteekt dat het zelfs een referentie is voor die bewoners die er nog nooit een voet hebben binnengezet. Voor hen is het wellicht niet zozeer een wegwijzer naar de hemel maar eerder een relikwie van een voorbijgegane tijd, gelijkaardig aan wat de Eiffeltoren is voor Parijzenaren. Maar wat gebeurt er binnen?
Een liturgische ruimte is meer dan zomaar een dak en een verwarmde plek die je zomaar kunt verhuren voor eender wat. Welke activiteiten horen er thuis en welke niet? Uiteraard kan niet alles, en dit heeft zeker niet enkel te maken met hoe je het sacrale verstaat. Misschien is een gouden regel wel: voor welke activiteit zou je je eigen woning openstellen? Er zijn geen ‘heilige’ plekken; enkel God is heilig.
Kunstobjecten hebben ademruimte nodig
Een andere vraag is: welke activiteiten verrijken het gebouw en haar ‘typische’ religieuze functie? Ook al heeft dit veel te maken met een sacramentele gevoeligheid, dit is niet enkel een vraag over het sacrale en het profane, maar ook over ruimtegebruik en respect. Bijvoorbeeld: als je een kerk vol zet met kraampjes dan keer je eigenlijk je rug toe naar de bovenaardse gewelven die je tot dak, tot structurele functie, reduceert, eigenlijk zonder haar symboolwaarde te respecteren (zelfs al is dat niet jouw overtuiging).
Maar als je kunst opstelt, zelfs zogezegd niet-religieuze kunst, dan ga je een dialoog aan. Want kunstobjecten hebben ademruimte nodig. En als die ruimte wit is en kaal dan heb je niet meer dan een monoloog: dat is wat musea net willen, een lege ruimte scheppen om de monoloog van het kunstwerk zo goed mogelijk te kunnen horen, zonder ruis. En dat is prima. Maar als je gebouw een historische drager is van spirituele symboliek dan krijg je vaak een interessante dialoog tussen twee volwaardige partners die elkaar in het beste geval respecteren.
Dan krijg je soms heel onverwachts een originele samenspraak die werkelijk de moeite van een omweg waard is. Dan krijg je niet alleen bezoekers die uitsluitend komen voor de kunst maar onder hen ook degenen die hun oren openen voor het gebouw en haar religieuze symboliek – dat evengoed ‘zingt’, zelfs zonder liturgische gemeenschap. Dan krijg je niet alleen gelovige kerkgangers die uitsluitend komen voor de vieringen maar onder hen ook degenen die hun ogen openen voor kunst – die vaak drager is van spirituele symboliek, zelfs zonder dat dit de expliciete bedoeling was.
Een kerkgebouw openstellen voor méér dan liturgische activiteiten is een risico, en vraagt om geoefende gevoeligheid en durf, maar dit bespelen van nieuwe melodieën op hetzelfde instrument verrijkt haar eigen, diepreligieuze betekenis. Het is hetzelfde als met een piano: eenzelfde melodie klinkt steeds wel schattig, maar volgens mij krijg je er toch wel méér uit. Maar wel respectvol: je hoeft er heus niet op te slaan om het eens anders te doen klinken. Wat in elk geval nodig is, is onderscheiding. Want elk geval is een geval apart.