Luther en Ignatius stelden beiden de mens met zijn ervaring centraal. En dat veroorzaakte volgens Mark Rotsaert SJ twee reformaties: de lutherse (500 jaar geleden) en de katholieke.
Ignatius van Loyola en Maarten Luther zijn tijdgenoten. Luther is geboren in 1483, Ignatius in 1491. Luther sterft in 1546, Ignatius in 1556. En ook al heeft Ignatius nog meer trekken van de Spaanse Middeleeuwen meegekregen, beiden zijn kinderen van het humanisme van de beginnende zestiende eeuw. In dat humanisme staat de mens met zijn persoonlijke ervaring centraal. Maar beiden zullen gaandeweg anders omgaan met die centrale plaats van ‘de mens met zijn ervaring’.
De relatie tussen mens en God is wezenlijk, zowel in het leven van Luther, als in dat van Ignatius. Die laatste schrijft in zijn Geestelijke Oefeningen dat God de mens rechtstreeks kan raken in het gebed, dat de mens God kan ervaren in het gebed. Misschien zou Luther die sterke uitspraak van Ignatius wel hebben kunnen onderschrijven. Voor beiden is in elk geval de Schrift een geprivilegiëerde plaats om God te ontmoeten. Luther geeft de Schrift een allesbepalende plaats in zijn persoonlijke ervaring. Voor Ignatius daarentegen is de interpretatie van de Schrift niet los te denken van hoe de bredere geloofsgemeenschap de Schrift verstaat.
Ignatius schrijft in zijn Geestelijke Oefeningen dat God de mens rechtstreeks kan raken in het gebed
Luther en Ignatius leven in een tijd waarin de kerk – van hoog tot laag – is verziekt. Rijkdom en ambitie hebben de geloofwaardigheid van de kerk en haar vertegenwoordigers zwaar aangetast. Vanuit verschillende hoeken vraagt men om een kerkhervorming. Paus Paulus III kondigt daarom in 1542 een concilie af om orde op zaken te stellen, maar pas in december 1545 – twee maanden vóór de dood van Luther – gaat dat concilie van start.
Luther en Ignatius zijn kerkhervormers. Beiden leven in eenzelfde kerk, zien dezelfde fouten en gebreken en zijn overtuigd van de noodzaak van een diepgaande hervorming. Luther verheft zijn stem en klaagt de kerkleiders aan die medeverantwoordelijk zijn voor de zondige toestand waarin de kerk zich bevindt. Ignatius roept op tot persoonlijke bekering en persoonlijke hervorming. Hij ziet zijn Geestelijke Oefeningen als een bevoorrecht middel om de kerk te hervormen en haar te vernieuwen. Hij verzet zich niet ‘tegen’ mensen of instellingen, maar reikt een methode aan – een strategie, een geestelijk onderscheidingsproces – waardoor mensen (opnieuw) kunnen kiezen ‘voor’ de weg van de navolging van Christus.
Indien we 1517 (vijfhonderd jaar geleden) aannemen als het begin van de ‘lutherse reformatie’, dan is dat vier jaar voor de bekering van Ignatius op zijn ziekbed in Loyola. Het is rond de jaren 1521-1522 dat de geschriften van Luther Spanje binnendringen. Jaren waarin Luther in een machtsstrijd is verwikkeld met keizer Karel en met paus Leo X; die Luther uiteindelijk excommuniceert.
Er zijn veel gesprekken gevoerd om de 95 stellingen van Luther terug te brengen tot de opvattingen van de kerk, maar veelal waren dat dovemansgesprekken. De opinies werden aan beide kanten steeds harder. Een verzoening bleek onmogelijk. Het is onduidelijk of Ignatius in zijn Spaanse jaren in contact is gekomen met de ideeën van Luther. Later in Parijs – van 1528 tot 1535 – is hij ongetwijfeld getuige geweest van de invloed van Calvijn aan de universiteit.
Ignatius en zijn vrienden hebben de Sociëteit van Jezus niet gesticht ‘tegen’ Luther of Calvijn. Ze hadden wel eenzelfde doel: de kerk te hervormen
Ignatius en zijn vrienden hebben de Sociëteit van Jezus niet gesticht ‘tegen’ Luther of Calvijn. Ze hadden wel eenzelfde doel: de kerk te hervormen. Niet door zich ertegen te verzetten en haar te verlaten, maar door een bekering van binnenuit op gang te brengen.
In de Formula Instituti, de Grondregel van de Sociëteit van Jezus, lezen we ‘dat wij uitvoeren alles wat de paus ons opdraagt met betrekking tot het bevorderen en het uitbreiden van het geloof. Dat kan een zending zijn naar de Turken, naar de Nieuwe Wereld, naar de lutheranen, of naar om het even wie – gelovigen of ongelovigen.’ Deze tekst uit 1540 maakt duidelijk dat de Sociëteit gesticht is om het geloof te bevorderen en uit te breiden – daar waar de paus hen zal zenden.
Naast een lutherse reformatie was er ook een katholieke reformatie.
In 1550 wordt de tekst door paus Julius III aangevuld vanuit de ervaring van de eerste tien jaren. Het doel van de Sociëteit is: het geloof te bevorderen, te verbreiden en te verdedigen. Intussen is het concilie volop bezig en is de contrareformatie begonnen, waarin jezuïeten een belangrijke rol zullen spelen. De contrareformatie was ongetwijfeld ‘contra’ (‘tegen’ de ideeën van lutherse origine), maar het was evenzeer een zoeken naar het (her)formuleren van het katholieke erfgoed. Naast een lutherse reformatie was er ook een katholieke reformatie.
Ignatius zelf stond erop de leer van de kerk strikt te volgen. In zijn pastorale richtlijnen voor een juiste houding in de kerk, zijn de verwijzingen naar Lutherse en Calvinistisch theorieën overduidelijk. Maar die richtlijnen vormen geen leerstellig document, veeleer zijn het pastorale richtlijnen waarbij voorzichtigheid geboden is. De zeventiende richtlijn luidt als volgt: ‘Ook moeten wij niet zo uitvoerig en zo nadrukkelijk over de genade spreken, dat men daardoor gif doet ontstaan dat de vrijheid aantast. Over geloof en genade kan men dus zoveel spreken als met Gods hulp tot meerdere lof van zijne goddelijke Majesteit mogelijk is, maar vooral in onze zo gevaarlijke tijden niet op een dusdanige manier dat de ‘werken’ of de vrije wil er enig nadeel van ondervinden of als waardeloos worden beschouwd.’