Theoloog Jos Moons doceert in Leuven over thema’s als vrouw & kerk en homoseksualiteit. Zogenoemd controversiële onderwerpen. Als hij dat vertelt aan studenten in Parijs, volgt de vraag: mag je daar als katholiek dan kritisch over nadenken?
Eerder dit jaar gaf ik les aan het Centre Sèvres, onze theologiefaculteit in Parijs. In de pauze vroegen de studenten me naar mijn vakken in Leuven. Toen ik vertelde dat ik “inclusive ecclesiology” geef, met onder andere de thema’s vrouw en kerk en homoseksualiteit, en dat we daarbij kritisch nadenken over de kerkelijke documenten, vroegen ze “maar mag dat wel?” Mag je lesgeven over controversiële onderwerpen? En vooral: mag je dan als katholiek een kritische positie innemen?
Met de synodale cultuur die we als kerk aan het leren zijn, komt er langzaam meer ruimte. Uit verschillende delen van de wereld klonk eenzelfde geluid: veel mensen stellen zich vragen over officiële kerkelijke standpunten. Het “Werkdocument” waarin alle bijdragen samengebracht werden, liet deze geluiden staan; voor het werkdocument “mocht het”. Het gaf overigens ook aan dat er daarnaast andere, eerder traditionele geluiden klonken.
Zonder gezag wordt het een rommeltje
“Mag dat?” Het is typisch de vraag van kinderen aan hun ouders, van leerlingen aan hun leraar. Mag ik opblijven vanavond? Mag ik eerder naar huis, want ik moet naar de dokter? Als tienjarige vroeg ik op zaterdagmorgen aan mijn vader of ik ook even met zijn scheerapparaat mocht scheren. Met het woordje “wel” – mag dat wel? – is het de vraag geïnternaliseerd. We houden zelf al rekening met anderen die gezag over ons hebben.
Zonder gezag wordt het een rommeltje. Thuis, op school, en in de kerk. Maar de vraag heeft een ongezonde kant. Onze eigen verantwoordelijkheid komt in de schaduw te staan. Je krijgt er aarzelende en afwachtende gelovigen van.
Wat theologen betreft: hun roeping is om na te denken
Het kan anders. Toen in 1994 de pauselijke brief Ordinatio sacerdotalis uitlegde dat vrouwen niet gewijd konden worden, en dat de discussie gesloten was, hielden de Belgische bisschoppen een slag om de arm. Ze omarmden hun eigen herderlijke verantwoordelijkheid. Hun taak was, zo schreven ze, “zowel om te getuigen van de waarheid … als de verlangens, pastorale noden, en eventueel de pijn van gelovigen te vertolken”. Die visie op hun taak noemden ze “de gezonde leer van de Kerk”.
Die gezonde leer geldt ons allen. Bisschoppen en priesters hebben een eigen verantwoordelijkheid als herders in hun eigen bisdom en parochie; ze zijn geen pauselijke ambassadeurs (Lumen gentium 27-28). Wat theologen betreft: hun roeping is om na te denken. En vooral en op de eerste plaats: onze eerste roeping, die van de doop, is de verbondenheid met Christus. Samen met andere gelovigen en samen met onze herders zijn we Geest-dragers, tot opbouw van het Koninkrijk en de grotere dienst aan de naaste. Wie alleen maar denkt in “mag dat?” vergeet zijn eigen ziel, zijn eigen roeping.