Het werk van missionarissen zou volgens Idesbald Goddeeris geleid hebben tot ongewenste neveneffecten. Maar wat waren hun motieven?
Al vroeg besefte de christelijke gemeenschap dat zij haar groei mede te danken had aan de Pax Romana, aan de orde en vrede die heerste binnen de grenzen van het grote Romeinse Rijk. In die mate zelfs dat eraan getwijfeld werd of zij de val van dat Romeinse Rijk zou kunnen overleven.
Ook later heeft de politieke overheid dikwijls, opzettelijk of onopzettelijk, het pad geëffend voor de geloofsverkondiging. Tot op zekere hoogte is dat ook het geval geweest toen de missionering in het voormalige Belgisch Congo de steun mocht genieten van de koloniale overheid. Tot op welke hoogte? Daarover gaat het huidige debat over het verband tussen kolonisering en missionering. Daarover handelt ook het boek van Idesbald Goddeeris, Missionarissen: Geschiedenis, Herinneringen, Dekolonisering (Lannoo, Tielt, 2021).
De koloniale overheid heeft diensten bewezen aan de missionering en de missionering aan de kolonisering. Idesbald Goddeeris stipt aan dat de werkzaamheden van de missionarissen zodoende vaak geleid hebben tot ongewenste neveneffecten. Hadden de missionarissen beter moeten weten?
Ja, zij hebben veel scholen opgericht maar vooreerst voor kinderen
Om die vraag te beantwoorden moet men het eens zijn over die neveneffecten, wat niet zo moeilijk is. Op dat punt kunnen we de auteur krediet geven. En vervolgens moet men hun motieven achterhalen, wat veel moeilijker is. Op dat punt mogen wij aan de auteur enkele vragen stellen.
Ja, zij hebben veel scholen opgericht maar vooreerst voor kinderen. Was dat enkel omdat die gemakkelijker te bereiken waren? Zij hebben laaggeschoolden opgeleid die nuttige werkkrachten werden voor de koloniale overheid. Maar was dat hun motivering? Zij hebben tal van hospitalen opgericht en een gezondere beroepsbevolking gevormd. Dit kwam ten goede aan het koloniale economische bestel. Maar was dat hun motivering? Zij hebben een dappere poging gedaan om inlandse talen te bestuderen. Zo hebben zij de koloniale administratie meer vat gegeven op de inlandse bevolking. Maar was dat …?
Dit boek wil de als zuiver edelmoedig voorgestelde motieven van de missionarissen relativeren. Ook edelmoedige mensen zijn immers complexe wezens die lang niet altijd voldoende oog hadden voor de negatieve neveneffecten van hun optreden. Hoe is dat te verklaren?
De missionarissen wilden de bevolking van Centraal Afrika tot het christelijk geloof brengen. Daarvoor zijn twee types van motivering mogelijk. Vroeger werden missionarissen dikwijls gedreven door de ijver om individuen te bekeren. Toen moesten baby’s zo vlug mogelijk gedoopt worden om na overlijden geen onzekere toekomst tegemoet te gaan. Toen was het denkbeeld van de ongedoopte als “anonieme christenen” nog niet ver doorgedrongen. Maar er is een andere motivering mogelijk die, zoals thans, de nadruk legt op het ontwikkelen van hun samenleving om zo de bekering van individuen te vergemakkelijken.
Daarom gewaagt het evangelie van de vestiging van het Rijk Gods.
De tegenstelling tussen beide types van motivering mogen we niet te scherp stellen. Bekeren is nooit mogelijk geweest zonder enige sociale en culturele ontwikkeling en ontwikkeling is nooit mogelijk geweest zonder enige bekering. De ene motivering kan niet volledig zonder de andere. De verspreiding van het geloof heeft altijd ook een maatschappelijke ambitie. Daarom gewaagt het evangelie van de vestiging van het Rijk Gods.
Waar die motivering convergeert met die van de politieke (en economische) machthebbers zal allicht samenwerking tot stand komen. De convergentie zal echter nooit volledig zijn. De verkondiging van het geloof zal de bestaande sociale en culturele orde verstoren. Ze zal individuen losmaken uit hun sociale structuren, uit hun familiale en stamverbanden, om hen uit te nodigen relaties met vreemden aan te gaan. Dat zal niet altijd naar de zin zijn van de machthebbers.
De verkondiging kan ook niet anders dan een poging doen om bestaande culturele denkbeelden te hervormen. Zij zal uitnodigen om afstand te nemen van het geloof in boze geesten, van veelwijverij, van magische rituelen en daarbij een beroep doen op het prestige van het westerse intellectuele leven. Wordt zo het sociale en culturele leven van de “inlandse bevolking” gebruuskeerd? Tegen de discriminatie door de koloniale overheid heeft de inlandse bevolking veel bezwaren gehad, tegen het sociaal en cultureel beleid van de missionarissen veel minder.
Alleszins hebben de missionarissen een poging gedaan om de bestaande sociale en culturele toestand te hervormen in een meer aan de westerse invloed aangepaste vorm. Of moeten we zeggen: in een meer tegen de westerse invloed opgewassen vorm? Het “authentieke” status quo handhaven was niet wenselijk en ook niet mogelijk. De ontmoeting tussen de Afrikaanse en de westerse wereld kon niet anders dan tot sociaal-culturele spanningen en conflicten leiden waarbij de verliezers al gauw de onderdrukten dreigden te worden.
Ongetwijfeld werden die niet-westerse beschavingen dikwijls ondergewaardeerd door westerlingen
Hoe ver moesten die “hervormingen” gaan? De Chinese samenleving die Ferdinand Verbiest in de zeventiende eeuw aantrof stond dichter bij de christelijke beschaving dan de Azteekse die de conquistadores aantroffen. Ongetwijfeld werden die niet-westerse beschavingen dikwijls ondergewaardeerd door westerlingen die behept waren met racistische en andere vooroordelen.
Waarachtig grote missionarissen vonden echter dat zij veel te leren hadden van de mensen aan wie zij hun boodschap brachten. Het is goed mogelijk dat onze missionarissen in Congo eerst te veel gemotiveerd werden door het bekeren van individuen en te weinig aandacht hebben opgebracht voor de onwenselijke sociaal-culturele neveneffecten van hun optreden. Zeker is wel dat vele mensen ginds niet terug willen naar de tijd van voor de missionarissen.