Hoe moeten we deze zending van Jezus aan zijn leerlingen verstaan: gezonden om zonden te vergeven. Mensen aanzetten naar de biecht te gaan of zelf biecht te horen?
Jezus zendt zijn leerlingen de wereld in “om zonden te vergeven”. Hijzelf was ervoor veroordeeld als godslasteraar want “alleen God kan zonden vergeven”. Daaraan hadden Schriftgeleerden Jezus herinnerd toen hij aan de lamme, die door het dak tot hem was neergelaten, zei: “Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven.” Waarop enkele Schriftgeleerden opmerkten: “Wat zegt die man daar? Hij spreekt godslasterlijk! Wie anders kan er zonden vergeven dan God alleen?” (Mc 2, 5-7).
Jezus zendt dus zijn leerlingen uit met de goddelijke macht om zonden te vergeven! En Hij drukt het uit met een zegswijze die alles omvattend is: “Als ge vergeeft dan zijn ze vergeven, als ge weerhoudt dan zijn ze weerhouden”.
Het is een zware opdracht en verantwoordelijkheid
Betekent dit dat de leerlingen macht krijgen om zonden ook niet te vergeven? Wie dit zo verstaat moet luisteren naar Jezus’ antwoord op de vraag van Petrus: “Hoe dikwijls moet ik aan mijn broeder vergeven, tot zeven keer ?” (Mt. 18, 21) Jezus’ antwoord is ook hier allesomvattend: geen 7 keer maar 77 keer. Het getal zeven was een getal waarmee volmaaktheid werd uitgedrukt. Jezus’ antwoord is zo enorm dat het eigenlijk betekent: “altijd”! In dit alles omvattende antwoord aan Petrus, vernietigt Jezus de “vloek van Lamech”, de vader van Noach: “Eens zei Lamech tot zijn vrouwen: `luistert naar mijn woord! Word ik gewond, dan dood ik een man; krijg ik een schram, dan neem ik een kind. Wordt Kaïn zevenvoudig gewroken. Lamech zevenenzeventigvoudig!’ ” (Gen. 4, 23-24)
Als een Semiet een totaliteit of volmaaktheid wil uitdrukken dan zegt hij antithetisch het één en zijn tegendeel. Zo spreekt bij Jesaja de koning van Israël als hij aan zijn nieuwe hofmaarschalk volmacht geeft over het paleis: “De sleutel van Davids huis leg ik op uw schouders. Wat gij opent, kan niemand sluiten; wat gij sluit kan niemand openen.” (Jesaja 22,22) Petrus en in feite met hem alle leerlingen die het vuur van Jezus’ Geest ontvangen, krijgen de “sleutels van Gods Koninkrijk” met de allesomvattende macht om te openen en te sluiten, de goddelijke volmacht: wat ge vergeeft is vergeven, wat ge weerhoudt is weerhouden. Het is een zware opdracht en verantwoordelijkheid want als ze niet vergeven blijven de deuren van Gods Koninkrijk op slot.
Moeten de leerlingen dan hun zending vervullen door mensen aan te zetten “naar de biecht te gaan” of zelf “biecht te horen”? Zonden vergeven, vergiffenis geven is de taak van een vredebrenger. Zo doet Jezus door zijn vredegroet bij zijn eerste verschijning aan een hoopje leerlingen die hem laf hebben verlaten en nog vol wroeging zitten over hun verraad. Zijn vredegroet is vergiffenis. Zonden vergeven is vrede en verzoening brengen.
Om ons te zenden langs de veeleisende maar vruchtbare wegen van het zoeken naar vrede
Jezus zendt zijn leerlingen de wereld in als vredebrengers. Daar legt paus Franciscus eens te meer de nadruk op in zijn encycliek ‘Fratelli Tutti – Over broederlijkheid en sociale vriendschap’: “Laten we God om genade vragen om ons nederig en zachtmoedig uit te zenden langs de veeleisende maar vruchtbare wegen van het zoeken naar vrede.” Mochten alle Jezusvolgers die zending ernstig nemen, zou onze wereld er dan niet anders uitzien?