De ledenaantallen in de kerk nemen al jaren af. Waaraan ligt dat? Guido Dierickx SJ verkent een van de onbedoelde bij-effecten van het geloofsgesprek.
Het tweede Vaticaans concilie wekte grote verwachtingen. De kerkgemeenschap zou zich beter aanpassen aan de hedendaagse samenleving en zo een ruimer gehoor vinden. De evolutie is echter een andere richting uitgegaan. Het ledenbestand nam af en blijft afnemen, althans in onze streken. Waarom is dat zo? Er zijn kritische stemmen die dit wijten aan neveneffecten van de door het concilie teweeggebrachte omwentelingen. Ik vrees dat zij ten dele gelijk hebben. Laat me deze gewaagde bewering toelichten.
Natuurlijk moeten we, om de krimp te verklaren, eerst letten op de maatschappelijke factoren die niet bevorderlijk zijn voor het kerkelijke leven. Godsdienstsociologen wijzen bijvoorbeeld op het toenemen van individualisme en hedonisme in onze samenleving. Daarom werden de kerkelijke richtlijnen inzake seksuele ethiek niet als te streng ervaren in de Victoriaanse tijd maar wel in de decennia na de seksuele revolutie in de jaren zestig van vorige eeuw. Dat is voor vele leden van de jongere generaties een reden geweest om afstand te nemen van de kerkgemeenschap.
Laten we hier echter stilstaan bij een binnenkerkelijke factor. De kerkgemeenschap heeft het ledenverlies mee in de hand gewerkt door een aantal hervormingen door te voeren, met goede bedoelingen maar met averechtse gevolgen. Op één daarvan wil ik hier ingaan: op de poging om het geloof te verkondigen en mee te delen in de vorm van dialoog.
Hij realiseerde zich dat hij “niets te zeggen had”
Eén van onze predikanten genoot voor het concilie een zekere faam om zijn retraites die hij (allicht voor geestelijken) vanop de kansel ten beste gaf in het Latijn. Op zeker ogenblik werd hem gevraagd het woord te voeren in de volkstaal zodat zijn publiek beter aansluiting zou kunnen vinden op zijn toespraken. Zodoende zouden anderen zijn betoog beter kunnen begrijpen. Toen bleek echter dat hij nu zelf ook beter begreep wat hij placht te zeggen. En realiseerde hij zich dat hij, in zijn eigen woorden, “niets te zeggen had”. Met preken is hij opgehouden. Een soortgelijke ervaring hebben ook vele trouwe parochianen opgedaan. De Latijnse mis hoefde niet begrepen te worden, de Nederlandse wel. Die vergde meer aandacht en meer begrip, die nodigde uit tot wederwoord, tot dialoog. Aanwezigen konden zich niet langer vergenoegen met achter een pilaar een rozenhoedje te bidden.
Het concilie wilde de gelovigen aansporen tot een meer intense participatie aan het liturgisch gebeuren en tot een meer doordacht geloofsleven. In dat kader past bijvoorbeeld de opdracht om de homilie te wijden aan de betekenis van een passage uit de Bijbel, veeleer dan aan vermaningen op basis van vertrouwde ethische voorschriften. Het inzicht in Bijbelteksten veronderstelde echter de kunst van het symbolisch interpreteren. Dat was bij exegeten sterk ontwikkeld maar niet bij vele leden van het kerkvolk (en evenmin bij vele predikanten). Hoe het inzicht bijbrengen dat het evangelische relaas van het stillen van de storm wellicht meer symbolisch dan letterlijk was bedoeld, als een samenvattende schets van het leven in de eerste gelovige gemeenschap? Wie was toen vertrouwd met het onderscheid tussen (meer symbolische) natuurwonderen en (meer historische) genezingswonderen dat men kan vinden in “A Marginal Jew”, de lijvige volumes van John P. Meier? Kortom, de homilieën werden minder een welsprekende kanselrede en meer een aanzet tot woord en wederwoord.
Het concilie had de ambitie om de gelovigen meer te betrekken in een cultuur die zou gevoed worden door de dialoog tussen elkaar bevragende gesprekspartners. Hun gesprek zou hen uitnodigen om hun opvattingen te verhelderen tegenover anderen en tegenover zichzelf. “Fides quaerens intellectum”, een geloof dat streeft naar meer inzicht en tevens naar meer diepgang. Deze ambitie leunt sterk aan bij het ideaal van waarachtige christelijke geloofsverkondiging en kan overigens in een hoger geschoolde bevolking op veel bijval rekenen. (Zij werd trouwens als “herrschaftsfreier Dialog” aanbevolen door niemand minder dan Jürgen Habermas). Maar het was ook een ambitie die veel inzet vergde van de kerkleden, meer dan waartoe een aantal onder hen bereid was.
Hadden de toenmalige kerkleiders dit voorzien? Meenden zij wat, wat het kerkelijk lidmaatschap betreft, enige kwantiteit te kunnen opofferen om wat kwaliteit te winnen? Hebben zij de corrosieve effecten onderschat van de dynamiek die zich ontwikkelde in het snel stijgende aantal gespreksgroepen? Zeker, daar vinden soms heel mooie, diepgaande, vruchtbare gesprekken plaats die de gesprekspartners sterken in hun geloof. Maar daar ontdekken ook heel wat deelnemers dat zij geen afdoende argumenten hebben om hun standpunt te staven en dat hun geloof gebrekkig is. Die voelen zich geneigd tot afhaken. Daarom wordt die uitnodiging tot “open” geloofsgesprekken dikwijls gezien als een bedreiging voor de rechtgelovigheid, een bedreiging waartegen men zich kan verweren door zich terug te trekken in een kritiekvrij fundamentalisme of in louter subjectieve, onaantastbare emoties. Beide tendensen hebben in onze christelijke gemeenschap helaas nogal wat succes.
In het beste geval kan een goed geloofsgesprek de verworvenheden van de geloofstraditie opnieuw ontdekken en verder ontwikkelen
De Duitse socioloog Helmut Schelsky heeft al in 1957 een artikel gewijd aan de dynamiek van dergelijke groepsgesprekken (onder de titel: Ist die Dauerreflexion institutionalisierbar?). De gesprekspartners, zo stelt hij, worden geacht zich open stellen voor kritiek. Zullen zij dan niet de verworvenheden van de traditie steeds verder laten ondermijnen, om ten slotte uit te komen bij verwarring en scepticisme? Dergelijke dialoog dient goed “geïnstitutionaliseerd” te worden. Daarom is er een behoefte aan onbetwiste vooronderstellingen (het credo?) en aan erkende spelregels en gespreksleiders om de gesprekken in goede banen te leiden. In het beste geval kan een goed geloofsgesprek de verworvenheden van de geloofstraditie opnieuw ontdekken en verder ontwikkelen. Die hoop moeten we in onze kerkgemeenschap levendig houden, ook als daaraan het risico van enig ledenverlies verbonden is.
Foto door Thegiansepillo op Pexels