Petrus en Johannes gaan na de Verrijzenis naar de tempel om te bidden. Als een uitgestoken hand van een lamme hen tegenhoudt, durven ze meer te doen dan vriendelijk glimlachen en wat muntjes doneren.
“Hij vroeg hen om een aalmoes”
– Een meditatie bij een verhaal uit Handelingen 3, 1-10.
Petrus en Johannes staan op het punt om de tempel te betreden. Op de drempel houdt een mens in nood hen tegen. Hij, verlamd en ten einde raad, steekt zijn hand naar hen uit; net als naar iedereen trouwens die, al dan niet met opgeheven neus, doet of hij er niet is. Toch hangt die hand daar in ons gezichtsveld: leeg, als een impertinente, open vraag die onze plannen onderbreekt en overhoophaalt.
De meesten gaan er regelrecht aan voorbij, of ze sussen hun geweten met een paar muntjes. Petrus houdt halt, zelfs al komen zij daardoor te laat op het namiddaggebed. Hij neemt hem stevig bij de (andere) hand en zegt: “Geld heb ik niet, maar wat ik wel heb, geef ik u: in de naam van Jezus Christus van Nazareth, sta op en loop”. Petrus voegt de daad bij het woord en trekt hem overeind.
Want in kwetsbaarheid ontmoeten wij elkaar in de diepte
Beide apostelen weten zich kwetsbaar: zij komen met lege handen. Het is goed te beginnen met te erkennen wat ik niet heb. Zo zijn zij gezonden. Beide apostelen rekenen op de kwetsbaarheid die Jezus kenmerkte. De apostolische kwetsbaarheid is de enige die de drempel verlaagt en de deur opent naar een ander, want in kwetsbaarheid ontmoeten wij elkaar in de diepte, daar waar mensen vaak gekwetst zijn.
Hij vroeg hen om een aalmoes, die hij niet krijgt. Petrus heeft iets beters: als christen draagt hij de naam van Jezus, wat maakt dat zijn uitgestoken, lege hand een drempel is naar nieuw, onverwacht leven. Daar zou de man, al vanaf zijn geboorte verlamd, nooit van gedroomd hebben; hij zou al tevreden zijn met wat geld.
Die Naam, die recht doet veren en verrijzen, die wat verlamd is terug soepel maakt en veerkracht geeft, is geen toverformule maar nodigt uit tot een persoonlijke relatie. Daar waar wij onze hand uitsteken, ook al is die leeg, daar komt de Verrezene tevoorschijn met zijn zegen (zie mozaïek) en wordt het wonder werkelijkheid.
Hun lege, uitgestoken hand opent een deur naar een nieuwe dimensie
Johannes en Petrus gingen op naar de tempel om te bidden, maar God hield hen tegen op de drempel. Zij lieten zich tegenhouden. Zij lieten hun plannen onderbreken om er even te zijn voor een medemens in nood. Hun lege, uitgestoken hand opent een deur naar een nieuwe dimensie: van “iets” (geld) naar “iemand”.
De lamme lag op de drempel. Hij kon de tempel niet in. Maar hier komt de Heilige Naam – Jeshoea, God redt – zomaar op hem af, dankzij die twee leerlingen die samen stappen. Die opvallen tussen de menigte doordat zij durven stilstaan om die uitgestoken hand te beantwoorden met hun eigen lege hand: een nieuwe Schepping. In de mozaïek worden beide apostelen trouwens als één Lichaam afgebeeld: christen zijn, Kerk zijn, kun je niet alleen, onze verschillen verrijken ons. Daar, op de plaats van hun hart, wordt het onzichtbare zichtbaar, raakt de hemel de aarde, kruipt het eeuwige de tijd binnen.
Ben je kwetsbaar genoeg om apostel te zijn
Johannes kijkt de lamme in de ogen, want het gaat om een ontmoeting in de diepte: heel expliciet zegt Petrus “Kijk ons eens aan”, want het gaat hier niet om een passief ontvangen maar om een heuse relatie.
Petrus, op zijn beurt, interpelleert ons, alsof hij ons vraagt: doe je mee? Is dit ook niet iets voor jou? Ben je kwetsbaar genoeg om apostel te zijn, om Zijn Naam te dragen? Waar steek jij je hand uit?
Afbeelding: Detail van mozaïek (Centro Aletti, Marko Ivan Rupnik SJ) in de crypte van de kathedraal in Santo Domingo de la Calzada, Spanje (foto Juanjo Aguado).