Hoe is religie ontstaan? Ook voor wie de hedendaagse wereldreligies wil begrijpen, is dat een boeiende vraag. Maar behalve de vroege evolutie, moet ook een latere revolutie worden meegenomen in het verklaringsmodel, zo laat Guido Dierickx zien aan de hand van twee recente studies.
Als wij het over religies hebben, gaat het doorgaans over ‘ontwikkelde’ religies, over religies met een eigen doctrine, met een eigen gemeenschap van aanhangers en met een eigen morele oproep. Deze religies hebben als eerste functie het aanbieden van een hoogste zingeving en van een diepste motivering. Maar waar is de ontwikkeling van de ontwikkelde religies begonnen? Over die oorsprong hebben volgelingen van de evolutieleer en ook vele andere wetenschappers het een en ander te zeggen. Sommigen hopen zelfs zo iets te zeggen over de religie zoals wij die tegenwoordig beleven. Immers, die eerste vorm kan een blijvende stempel gedrukt hebben op de latere, zoals het DNA van de eerste mens bepalend blijft voor de latere mensen, in zekere mate althans.
De eerste oorsprong van de religieuze gevoeligheid is allicht niet meer te achterhalen. Er zijn echter min of meer verantwoorde speculaties mogelijk. Neuropsychologen gissen dat er op zeker ogenblik iets moet gebeurd zijn in het steeds maar groeiende menselijke brein. Toen is de mens begiftigd geworden met een gevoeligheid voor het numineuze en heeft hij een onderscheid leren maken tussen het sacrale en het profane.
Dat is ook het uitgangspunt van Nicholas Wade in zijn boek The Faith Instinct (2009, in het Nederlands verschenen als Het geloofsinstinct).Hij stelt dat de zin voor het religieuze aan de mens een onmisbaar voordeel heeft verstrekt in zijn strijd tegen de natuurlijke selectie. Religieuze mensen waren en zijn, dankzij hun gemeenschappelijke religie, meer weerbaar dan niet-religieuze.
Wade is het dus niet te doen om de waarheid maar om het nut, de functionaliteit, van de religie. Op de vraag naar dit nut antwoordt hij affirmatief, samen met vele evolutionistische denkers. Anders zou de religie niet een zo algemeen verspreid verschijnsel zijn geworden. Waarin bestond (en bestaat) dan dat functionele voordeel van de religie? Om dat te verklaren grijpt Wade terug naar een oude theorie van godsdienstsocioloog Emile Durkheim.
In een eerste stadium zou de religie in de kleinschalige samenlevingen van jagers/plukkers zich vooral uitgedrukt hebben in intensieve, collectieve en extatische rituelen. Dit collectieve en rituele aspect van de religie was in die omstandigheden ook het meest functionele. Het bezorgde de groep een sterke samenhorigheid en solidariteit naar binnen toe en een grote weerbaarheid naar buiten toe. Groepen zonder dergelijke rituelen, en zonder de daaruit voortvloeiende hechte gemeenschapszin, werden al gauw weggeselecteerd. Zo kreeg de religieuze begaafdheid, dankzij de natuurlijke selectie, een sterke voet aan de grond.
In een tweede stadium, in de samenlevingen van herders en landbouwers, zou de religie eveneens een integrerende functie krijgen, maar nu door het legitimeren van de maatschappelijke structuur en van de positie van de koning. Deze grootschalige samenlevingen waren niet meer egalitair zoals die van de op verwantschap gebaseerde gemeenschappen van jagers en plukkers. De leden ervan waren te talrijk om elkaar te kennen, te vertrouwen en te controleren. Zij moesten de taken verdelen en hiërarchisch georganiseerd worden met behulp van een religie die de integratie van dit grootschalige geheel ondersteunde. De leden ervan werden verenigd als onderdanen van een koning die ook priester was, de bemiddelaar bij uitstek tussen de goden en het gewone volk.
In zijn recente magnum opus Religion in Human Evolution (2011) toont socioloog Robert Bellah zich bereid om dit uitgangspunt over te nemen. Na de twee door Wade genoemde stadia was echter een derde stadium van cruciaal belang. Dit ontdekt hij, in navolging van Karl Jaspers, in de axiale tijd, ongeveer 700 tot 500 jaar voor Christus. Toen verschenen er in heel verschillende streken van de wereld profetische figuren die kritiek leverden op de officiële religies met hun legitimerende functie. Zij bepleitten een religie die afstand nam van de gevestigde (wan)orde, die haar zetel had in de subjectiviteit van het individu en die gericht was op een andere, meer werkelijke wereld en op een meer transcendente godheid. Dit was de tijd van Boeddha, van het confucianisme, van Plato, van de Bijbelse profeten. Dus van wat later de universele grote wereldreligies zouden worden. Die hadden aanvankelijk geen integrerende maar een disruptieve functie. Hun succes was dan ook minder te danken aan natuurlijke selectie dan aan culturele diffusie.
Volgens Bellah heeft de religie zich in de axiale revolutie onttrokken aan de voogdij van de natuurlijke selectie. Deze bewering zou ook voor evolutionisten niet opzienbarend mogen zijn. Wie aanneemt dat de natuurlijke selectie steeds werkzaam blijft, hoeft niet aan te nemen dat die selectie altijd even selectief is. Bepaalde diersoorten scheppen zich een eigen ‘niche’ om zich te beveiligen tegen een vijandige omgeving. Koraaldiertjes doen dat. Zoogdieren doen dat als het moederdier haar hulpeloze jongen gedurende lange tijd koestert. Haar bescherming laat de jongen toe met elkaar te spelen. Dit spel heeft geen functie op korte termijn, het wordt gespeeld om het plezier van het spelen. Maar het leidt tot de ontwikkeling van spelregels, normen en rituelen. Het was daarom een niche voor de groei van de menselijke cultuur en… van de religie.
Dankzij een dergelijke niche kon de religie een eigen leven gaan leiden en zich tegen haar omgeving doorzetten. Eerst kon de religie zich dankzij de natuurlijke selectie doorzetten met de hulp van haar integrerende functie. Later kon ze zich tegen die natuurlijke selectie doorzetten dankzij haar inbedding in een eigen niche: in een eigen doctrine, in een eigen ethiek, in een eigen geloofsgemeenschap. In de axiale tijd heeft de ontvoogding van de religie uit het sociale en politieke keurslijf een aanvang genomen. Dat is de oorsprong geweest van de hedendaagse wereldreligies.
Nicolas Wade, The Faith Instinct. How Religion Evolved & How It Endures, Penguin Press, 2009. Meer informatie: Engelse uitgave / Nederlandse uitgave
Robert N. Bellah, Religion in Human Evolution. From the Paleolithic to the Axial Age, Harvard University Press, 2011. Meer informatie: Engelse uitgave