Op Ignatius’ feestdag belicht Wiggert Molenaar de (ongemakkelijke) Richtlijnen uit de Geestelijke Oefeningen. Over komen tot kerkelijke gezindheid en geloven in de Geest.
Aan het einde van de Geestelijke Oefeningen van Ignatius van Loyola staan de Richtlijnen om te komen tot een kerkelijke gezindheid. Steeds met het bekende refrein: ‘Met achting spreken over…’ Erasmus zou er veel moeite mee gehad hebben. Bijvoorbeeld met een richtlijn als: ‘Om in alles trefzeker te zijn moeten wij ons er altijd aan houden te geloven dat wat ik als wit zie, zwart is als de hiërarchische Kerk het zo bepaalt’ (GO 365).
Maar ook tegenwoordig zijn er velen die zich ongemakkelijk voelen bij de bovengenoemde richtlijn. Of wat te denken van: ‘Wij moeten elk eigen oordeel laten varen en onze geest bereid en gereed houden om in alles te gehoorzamen aan de ware bruid van Christus onze Heer, onze heilige Moeder de hiërarchische Kerk’ (GO 353)?
Aan de andere kant zijn er maar weinig passages in de spirituele literatuur die meer dan deze verkeerd geïnterpreteerd werden. Gelukkig zijn er ook serieuze pogingen om de ware betekenis van de Richtlijnen te verhelderen door ze te plaatsen in hun historische context. Dat deed Antonio Guillén SJ in een artikel in Manresa*. Deze bijdrage is een sterk verkorte weergave (en interpretatie) van dit artikel.
Toen Ignatius van Loyola in Rome verbleef, was de corruptie van het pausdom en van vele bisschoppen duidelijk zichtbaar. Was hij er blind voor of minimaliseerde hij die? Absoluut niet, maar deze situatie was voor hem geen aanleiding om zijn geloof dat de Geest werkzaam is in de kerk te laten varen.
Gelukkig zijn er ook serieuze pogingen om de ware betekenis van de Richtlijnen te verhelderen door ze te plaatsen in hun historische context.
De kerk is voor Ignatius trouwens niet alleen de hiërarchie maar ook de andere leden. En de Geest spreekt zowel door de clerus als door de gewone gelovigen. ‘Met achting spreken over…’ staat in dit verband niet gelijk aan accepteren of halsstarrig verdedigen. Het is een uitnodiging om met respect te luisteren naar de opinies van anderen, deze niet belachelijk te maken, geen radicale standpunten in te nemen, er goed over te spreken.
Wanneer je kijkt naar de zaken waarover Ignatius vraagt om met achting te spreken, dan valt op hoe deze van divers theologisch belang zijn. Hij spreekt over religieuze geloften, sacramenten en heiligenbeelden, over theologische scholen, aflaten en volksdevoties. Hij roept op om de werking van de Geest te herkennen in al deze zaken. Er zijn immers christenen voor wie de Geest zich zo meedeelt. Hij accepteert, met alle gevolgen van dien, een verscheidenheid aan theologische, liturgische en canonieke opvattingen die alle legitiem zijn in de kerk.
‘Het eigen oordeel ter zijde laten’ uit GO 353 (zie boven), betekent niet ‘niet denken’, maar zich ontdoen van eerder gevormde oordelen – vooroordelen – en zo ruimte te maken voor de werking van de Geest. Dit ‘eigen oordeel ter zijde laten’ is cruciaal in het proces van de ignatiaanse onderscheiding. Dit niet doen, betekent onderscheiding verwarren met de eigen mening.
Dit niet doen, betekent onderscheiding verwarren met de eigen mening.
En om nog terug te komen op de beruchte dertiende Richtlijn (zwart c.q. wit): Ignatius waarschuwt hier voor het gevaar dat wat ik zie als wit te verabsoluteren. We kunnen niet spreken over goddelijke zaken op dezelfde manier als over fysieke feiten. We kunnen alleen toegang hebben tot zulke zaken binnen het lichaam van de kerk.
De Richtlijnen om te komen tot een kerkelijke gezindheid zijn voor niet weinig auteurs een belangrijke bijdrage geweest aan de ecclesiologie. De kwesties die destijds speelden zijn niet dezelfde als die van vandaag. Maar Ignatius’ nadruk op het belang van onderscheiding bij het behandelen van meningsverschillen in de kerk blijft van het grootste belang. Een autoritaire houding, minachting en aanhoudende kritiek zijn geen oplossingen. Voor Ignatius is met achting spreken inherent aan kerkopbouw.
Natuurlijk, het is moeilijk om gelijktijdig de aanwezigheid van de Geest te herkennen in onszelf en in hen die niet denken zoals wij. De Richtlijnen staan dan ook helemaal aan het einde van de Geestelijke Oefeningen. Waarschijnlijk heeft dit te maken met het feit dat het naleven ervan een zekere vaardigheid veronderstelt in de onderscheiding van de geesten.