Het geloof in een persoonlijke God slinkt. De tentoonstelling ‘Van God los?’ toont een beeld van de secularisatie en van verandering in de kerk sinds de jaren 60.
De tentoonstelling Van God los? De onstuimige jaren zestig in Museum Catharijneconvent (t/m 28 augustus) begint bij de aanvang van de jaren zestig, toen alles nog was zoals het lange tijd was geweest. Daarna komen de ‘onstuimige jaren zestig’ aan bod, toen onder katholieken en protestanten een nieuwe, frisse wind ging waaien. Maar via teksten, beeld en geluid wordt ook getoond dat de ontwikkelingen voor sommigen te onstuimig bleken te zijn. Na de jaren zestig werd de behoudende Biblebelt zichtbaar. De jaren zeventig/tachtig lieten de groei zien van evangelische, uit Amerika afkomstige bewegingen. De tentoonstelling eindigt met een aantal kunstwerken waarin achter de God van vroeger een vraagteken werd gezet.
Op het affiche van de tentoonstelling is een gereformeerd gezin te zien uit 1961 met acht kinderen. Het had ook een katholiek gezin kunnen zijn. Maar de dingen gaan schuiven. Op 21 maart 1963 verschijnt de populaire bisschop Bekkers op de televisie en wijst op het eigen geweten van de ouders waar het gaat over gezinsplanning. Hij doet dit overigens zonder het woord ‘pil’ te noemen, want het Vaticaan zou dit niet goedkeuren. Het bewuste televisiefragment is op de tentoonstelling te zien en te beluisteren.
Via foto’s wordt de bezoeker van de tentoonstelling geconfronteerd met optochten en demonstraties. Zoals de stille tocht waarmee de moord op dominee Martin Luther King wordt herdacht en waarin Jan Wolkers met een spandoek meeloopt (1968). Of het pamflet van Provo uit 1966 waarin wordt opgeroepen tot verstoring van die gezapige kristelijk-sosjaal-demokratiese orde, die schuldig is aan het voortbestaan van de ellende van ontelbare slachtoffers van kapitalisme kolonialisme hongerpolitiek fassisme, katolicisme calvinisme, burokraatsie diktatuur militairisme monarchisme nazisme rassisme etsetera!
Vanzelfsprekend wordt aandacht besteed aan het Tweede Vaticaanse Concilie (1962-1965), dat de kerk bij de tijd wilde brengen en aan het Pastoraal Concilie van de Nederlandse Kerkprovincie in Noordwijkerhout (1966-1970). Met name de aanbeveling van Noordwijkerhout om op termijn ook vrouwen tot de wijdingen toe te laten en het verplichte priestercelibaat op te heffen zette het Vaticaan ertoe om de eigenzinnige de Nederlandse kerkprovincie te beteugelen. Dit gebeurde onder andere door de benoeming van Ad Simonis tot bisschop van Rotterdam (1970) en van Jo Gijsen in Roermond (1972).
De nieuwe kerken die in de jaren zestig nog werden gebouwd en de oude bestaande kerken waren goed gevuld, maar daar kwam verandering in. Het affiche waarin Amsterdammers worden opgeroepen de Koepelkerk te redden (1970) spreekt boekdelen. Behalve de Koepelkerk, die zou worden vervangen door het Amsterdam Mariott Hotel, zijn ook twee Cuyperskerken afgebeeld: de Maria Magdalenakerk (gesloopt in 1967) en de Willibrorduskerk buiten de Veste (gesloopt in 1970/71).
Met de kerken verdwenen ook de inventarissen: na de ‘tweede beeldenstorm’, die plaats vond in de jaren zestig in het kader van de liturgievernieuwing na Vaticanum II, vond een ‘derde beeldenstorm’ plaats toen kerken werden gesloten en afgebroken. Heiligenbeelden werden de kerk uitgedragen, soms kapotgeslagen. Liturgische gewaden kwamen via de rommelmarkt terecht op de schouders van festivalgangers. Winkels met spullen ter bevordering van de privédevotie raakten hun kruisbeelden, madonna’s, H. Hartbeelden, prentjes en kerkboeken niet meer kwijt en boden dit alles aan voor de halve prijs, getuige een affiche uit het begin van de jaren zeventig.
In pasgebouwde kerken en in gemoderniseerde kerkinterieurs hoorden modern vormgegeven liturgische gewaden en modern liturgisch vaatwerk. Een kazuifel uit 1957, versierd met een voorstelling van Christus Koning, uit het Nijmeegse atelier Stadelmaier, wordt geprezen als modern, maar niet abstract waardoor het vroom blijft. Kerkelijke kunstenaars houden zich doorgaans aan een traditionele en daardoor herkenbare iconografie. Er zijn ook kunstenaars die niet voor kerken werken maar zich wel bezighouden met christelijke motieven.
Een van hen is Jacques Frenken (1929), van wie enkele werken zijn tentoongesteld. Hij ontfermt zich over beelden die uit de kerk zijn verwijderd en geeft ze een nieuw leven door ze in een nieuwe context te plaatsen. Zijn ‘blauwe Madonna’ uit 1965 laat vier in elkaar geschoven madonna’s zien.
De tentoonstelling herinnert de oudere bezoeker aan wat hij zelf nog heeft kunnen meemaken: het élan van de jaren zestig en de nieuwe ruimte die toen geboden werd. Hij kan met dankbaarheid en ook met enige weemoed terugzien op dat verleden, terwijl sommigen zich misschien ergeren over wat er allemaal gebeurd is. Jongeren zullen zich moeten inleven in een voor hen deels vreemde wereld. Zij kunnen hun blik laten verruimen door kennis te nemen van deze recente geschiedenis. Dingen die wij nu als vanzelfsprekend ervaren, zoals meer inspraak, moesten in een niet al te ver verleden bevochten worden.
Het is ook een geschiedenis van toegenomen secularisatie en van afgenomen godsgeloof. Dit is duidelijk aan de hand van een schema dat getoond wordt: het aantal mensen die geloven in een persoonlijke God of in een hogere macht is afgenomen, terwijl het aantal die het niet weten of die niet in God of een hogere macht geloven is toegenomen. In deze wereld zal de gelovige zijn weg moeten zoeken. Hierbij kan de tentoonstelling hem ertoe aanzetten om met begrip en verantwoordelijkheid om te gaan met erfgoed dat mensen jaren lang kracht en inspiratie heeft gegeven.