Publicist Robert Lemm schreef een boek over de jezuïeten. Een jezuïet van vlees en bloed reageert op de wilde karikatuur die Lemm van de orde maakt.
Elke schrijver voelt zich gevleid wanneer hij of zij geciteerd wordt en zal het werk van zijn collega-schrijver met extra welwillendheid lezen. Mijn welwillendheid jegens het nieuwe boek van Robert Lemm, De Jezuïeten: hun opkomst en hun ondergang, was na het lezen van ongeveer twee bladzijden verdwenen en had plaatsgemaakt voor bedwongen ergernis. Dat lag niet zozeer aan het feit dat hij mij conclusies toeschreef die ik niet getrokken had in mijn eigen boek (p. 20). Dat lag ook niet aan de reeks merkwaardige variaties op de naam van onze orde, de Sociëteit van Jezus (niet ‘Maatschappij van Jezus’, om er maar één te noemen), beter bekend als de jezuïeten (die vanaf hun stichting nooit ‘ignatianen’ hebben willen zijn).
Lag het dan misschien daaraan dat ik eerst meende dat Lemm de jezuïeten vijandig gezind was, om vervolgens tot de conclusie te komen dat hij ons bewonderde, althans een karikatuur van ons? Ik kom in de buurt, denk ik. Want hoeveel zorg en aandacht voor de waarheid mag men verwachten van iemand die een waanbeeld liefheeft?
Het boek handelt over de jezuïeten, over de gemeenschappen die zij gesticht en geleid hebben in Zuid-Amerika in de zeventiende en achttiende eeuw, de zogenoemde reducties, over de verwoesting daarvan en de opheffing van de orde in 1773, alsmede over de bevrijdingstheologie, waarvoor de jezuïeten zich, aldus Lemm, “meer dan enige orde in de Kerk hadden ingezet” (23). De reducties waren volgens hem “het paradepaardje van tweeduizend jaar christendom” (96), “het hoogste wat de jezuïeten in hun geschiedenis hebben bereikt” (19).
Ik deel die mening niet, evenmin als ik het ideaal deel dat hij meent verwezenlijkt te zien in de reducties, namelijk het isoleren en kleinhouden van “brave, volgzame” indianen die men vooral de uiterlijkheden van het geloof aanleerde, hoe geslaagd hun economisch model of hun culturele prestaties ook geweest mogen zijn (o.a. 187, 239-241, 250). Droomt Robert Lemm van een theocratie? Is Pius IX zijn held, de paus die “na een kortstondige flirt met de liberalen definitief in het strijdperk [trad] tegen alles wat naar vrijheid en vrijzinnigheid zweemde” (187)? Zeker is dat liberalen niet op zijn sympathie hoeven te rekenen, evenmin als jansenisten of vrijmetselaren. Ook begrippen als pluralisme, humanisme, multiculturalisme, ja zelfs democratie lijken op afkeurende wijze te worden uitgesproken (bijv. 188-194).
Ik gun iedereen zijn politieke overtuiging, hoe duister ook, en ik ben vermoedelijk één van de weinige jezuïeten met devotie tot de zalige Pius IX, maar het gaat me te ver, veel te ver, wanneer men onze stichter St. Ignatius en diens mannen portretteert als een soort Taliban van de katholieke Kerk. “Gemeten naar de maatstaven van onze tijd, staat [Ignatius] dichter, God betere, bij de fascisten dan bij de linkse intelligentsia en de modernistische jezuïeten uit de tweede helft van de twintigste eeuw. Voor hen zou hij fanatiek heten, een fundamentalist zelfs.” (79) De bewondering die Lemm koestert voor Ignatius en voor “de slimste jezuïet” Baltasar Gracían (207), schrijver van zelfhulpboeken voor strevers, is gelijkaardig aan de bewondering die de Reichsführer SS Heinrich Himmler koesterde voor de Sociëteit van Jezus: zij geldt een karikatuur, zij geldt de eigen idealen en niet de werkelijkheid van de ander.
En zo mag het dus niet verbazen dat het boek van Lemm gebaseerd is op een samenraapsel van wetenschap, populaire uitgaven en journalistiek, dat de lijst van Nederlandse uitgaven van primaire bronnen voorbijgaat aan de edities van de laatste twintig jaar (33, 39), dat standaardwerken over de jezuïeten niet eens geraadpleegd zijn, noch de nieuwe (J. Wright, 2004), noch de oudere (W.V. Bangert, 1972), noch ook het boek De weg van de pelgrim dat in 2006 onder mijn redactie verscheen.
Had hij ze maar gelezen, had hij de feiten maar gecontroleerd, had hij zijn eigen tekst nog maar eens grondig nagelezen: het had Robert Lemm een menigte kleine en grotere fouten en tegenstrijdigheden bespaard. Camillo Torres was geen jezuïet (20-23), Ignatius kan niet én in 1609 én in 1622 heilig zijn verklaard (31, 206), een provinciaal wijdt geen priesters, dat doen alleen bisschoppen (106), enzovoort, enzovoort.
En kan men vergissen nog menselijk noemen, wat te zeggen van twaalf pagina’s over de Geestelijke Oefeningen, het spirituele fundament van de orde, geschreven op basis van een auteur die vijf maanden jezuïet is geweest in 1840 (40-52)? Wat te denken van een heel hoofdstuk (nr. 3) dat bij nader toezien weinig meer blijkt te zijn dan een samenvatting, zonder bronvermelding, van een anti-jezuïtisch boek uit 1908 (J.H. Maronier), waarbij Lemm niet alleen alle fouten overneemt, maar het zó slecht samenvat dat de “zwarte legende” van de jezuïeten uitgebreid wordt met verzinsels als zouden zij de bouwheren van de basiliek van Montmartre zijn (143).
Met die eer zouden we overigens nog kunnen leven. Problematischer wordt het wanneer Lemm reeds lang weerlegde geruchten herneemt of nieuwe in het leven roept omtrent de betrokkenheid van de Sociëteit bij aanslagen, revoluties en de dood van haar “vijanden”, incluis paus Clemens XIV en koning Lodewijk XVI. “Ze namen revanche op Kerk en Kroon”, beweert hij (186), vergetend dat het juist hun trouw aan de wettige orde was die alleen al in het revolutionaire Frankrijk aan tientallen jezuïeten het leven kostte.
Ik zou nog kunnen uitwijden over de laster aan het adres van de Amerikaanse jezuïeten (198-199), nota bene in een hoofdstuk getiteld ‘Een positieve kijk’, of aan de schrijver vragen waarom inculturatie in het zeventiende-eeuwse Zuid-Amerika prijzenswaardig is en inculturatie in het hedendaagse Westen niet, maar ik vraag me af of Robert Lemm geïnteresseerd is in een gesprek met een jezuïet van vlees en bloed. Mocht hij dat toch blijken te zijn, dan is hij van harte welkom op ons hoofdkwartier in Rome, waar ik woon. Ik zal hem bovendien een rondleiding geven langs onze heiligdommen én gratis en voor niets een exemplaar van mijn boek uit 2006 over de jezuïeten en hun spiritualiteit. Liefde en waarheid gaan hand in hand.
Robert Lemm, De jezuïeten: hun opkomst en hun ondergang (Soesterberg: Uitgeverij Aspekt, 2011), 278 pp. ISBN: 978-90-5911-139-4. Prijs: € 19,95.
Een verkorte versie van dit artikel verscheen eerder in het Katholiek Nieuwsblad.