Tijdens de lockdown had Gregory Brenninkmeijer de gewoonte anderen te vragen wat ze qua kerkelijk leven misten. Slechts twee noemden de eucharistie. Moeten we daar iets mee?
Het sluiten van de kerken ten gevolge van de dreiging van covid-19 heb ik als vervreemdend en onthullend ervaren. Het hakte in mijn persoonlijke leven. Van de ene op de andere dag hoefde ik niet meer voor te gaan in eucharistievieringen, wat toch mijn dag en mijn week duidelijk mede ordende en mijn agenda vulde. Het wegvallen van bijna alle verplichtingen en het ’thuisblijven’ deden me aanvankelijk vrezen voor een groot diep gat. Maar dat kwam niet. Al spoedig vond ik een nieuwe regelmaat, een nieuwe invulling en een nieuwe vrede.
Mijn dag vulde zich met huiselijke klussen en met intensiever contact met huisgenoten. Er was tijd voor een dagelijkse wandeling en voor een creatieve klus die op mijn bordje terecht was gekomen. Er kwam meer tijd voor gebed en ook meer behoefte daaraan. Dagelijks besteedde ik steeds meer tijd aan telefoontjes, e-mails en contacten via Zoom of Skype. ’s Avonds, na het journaal, was ik moe, alsof ik de hele dag hard gewerkt had. Dan bracht de tv soms uitkomst, al werkte die ook nogal eens als slaapmiddel.
De zondag is de zondag niet zonder de mis.
Na betrekkelijk korte tijd ervoer ik toenemend rust en tevredenheid. Ik begon mij af te vragen: mis ik mijn drukke leven helemaal niet? Nee, moest ik toegeven, dat mis ik nauwelijks. Wat mis ik dan wel? Ik mis de mensen die mijn leven kleur geven. Medewerkers, die ik dagelijks groet, zitten thuis net als ik. Ik mis de cursisten van de afgezegde cursussen. Ik mis de pastorale gesprekken en huisbezoeken. Ik mis het spontane contact met vriendinnen en vrienden. Kortom, ik mis de mensen. En hoe knap en nuttig ook, ‘Zoom’ en diens gelijken kunnen dat gemis slechts gedeeltelijk goedmaken.
Omdat dat mij verwonderde, en vooral de dingen die ik niet miste, maakte ik er een gewoonte van om de mensen die ik toch nog ontmoette te vragen: Wat mis jij eigenlijk in deze tijd van lockdown? Ik vroeg het aan een twintigtal personen, allemaal ‘goede katholieken’; kennissen uit gespreksgroepen of meditatiegroepen. Het spontane antwoord van bijna iedereen was: “Ik mis de mensen om mij heen. Ik mis de gemeenschap. Je kunt het niet alleen.” Wat er ook uitsprong, was dat mensen de sacrale ruimte missen. De ruimte die uitnodigt tot gebed, meditatie, stilte. Een ruimte die je opent voor het heilige. Als ik de vraag toespitste op de religieuze vieringen, dan zeiden ze de vertrouwde ordening en rituelen te missen. De zondag is de zondag niet zonder de mis.
Ze bleven er meestal wel bij dat ze de communie niet echt misten.
Opvallend was dat van al de gevraagde personen slechts twee zeiden de communie te missen. Voor de een is dat dé stimulans in het leven: “daar doe je het voor!” Voor de ander is de eucharistie “fourage voor de week, voeding voor de geest en bron van energie”. Toen ik de overigen erop attent maakte dat ze niets zeiden over de eucharistie, waren zij veelal even verbaasd als ik, maar ze bleven er meestal wel bij dat ze de communie niet echt misten.
Doorvragend bleek dat voor mijn gesprekspartners de nabijheid van God, hun Godsverbondenheid, niet was verminderd tijdens de lockdown, integendeel. Het roepen naar God was sterker geworden, maar vooral vanwege mensen, hun zorgen en vragen. Dat is ook mijn persoonlijke ervaring. Ik miste de kerk en de ‘door-de-weekse-missen’ ook niet echt en eerlijk gezegd miste ik de dagelijkse communie evenmin. Ik leef, misschien wel meer dan tevoren, in Gods aanwezigheid en gedragen door zijn liefde, direct of via mensen die mij hun liefde betonen.
Ik betrap mij op de bekoring om hier oordelend over te denken. Het zou toch anders moeten zijn. Blijkt hier niet uit hoe oppervlakkig mijn/ons geloof geworden is? Dat wij de communie nauwelijks missen is toch duidelijk een fout verschijnsel. Daar moeten wij, ik en mijn omgeving, toch snel iets aan gaan doen. Toch lijkt mij zo oordelen typisch de boze geest onder de schijn van het goede. Mijn oordeel, wat ik vind, is in deze niet zo interessant. Wél interessant zijn de feiten en de vragen die ze bij mij oproepen.
Besteden wij als kerk het overgrote deel van onze energie aan een verschijningsvorm van ons geloof, die wij, als reactie op de Reformatie, tot centrum van alles verklaarden, maar die niet of nauwelijks gemist wordt door de gelovigen? De geleidelijke leegloop van de kerken had al lang een waarschuwing in die richting kunnen zijn.
Van hen die in toenemende mate ons liturgisch sacramenteel aanbod laten voor wat het is.
Hebben wij de aanwezigheid van de Heer in ons midden te zeer en te uniek toegespitst op de materiële aanwezigheid in de eucharistie? Is het ons opgevallen dat Jezus tijdens het laatste avondmaal vroeg: “Doet dit tot mijn gedachtenis!”, maar dat hij er niet aan toevoegde: doe dat dagelijks, of wekelijks, of bij iedere gelegenheid? Hebben we de realis presentia van Jezus “waar twee of drie in mijn naam tesamen zijn” voldoende serieus genomen en theologisch, sacramenteel en pastoraal doordacht?
De corona-lockdown, inclusief de vervreemdende maatregelen die ons zijn opgelegd, stelt diepgaande vragen. Niet theoretisch; theoretisch kunnen we straks gewoon doorgaan waar we half maart gebleven waren. De vragen zullen komen vanuit de praktijk, van mensen die God zoeken en vinden in de gemeenschap, en die in toenemende mate ons liturgisch sacramenteel aanbod laten voor wat het is.