Jezus ageerde sterk tegen de offertheologie in zijn dagen. Het beeld dat Jezus werd geofferd voor onze zonden dient te worden bijgesteld.
In de dagen voor Pasen worden de gelovigen, meer nog dan anders, uitgenodigd om te zoeken naar de betekenis van het lijden en dood van Jezus. Velen hebben dat lijden geduid als een zoenoffer aan God waarmee Jezus de mensheid heeft verlost van kwaad en zonde. Hier gewagen van een “offer” is echter niet zonder risico.
Sinds onheuglijke tijden hebben de mensen offers gebracht aan hun goden. Zo meenden zij die te eren en hun gunst af te smeken. Hoe meer zij van hen verlangden, des te groter de offers waartoe zij bereid waren: niet enkel de vruchten van hun arbeid maar zelfs medemensen, zelfs hun kinderen.
De joods-Bijbelse traditie vertoont diepe sporen van een gelijkaardige “offertheologie”
Koning Agamemnon liet zich overhalen om zijn dochter Iphigeneia te offeren om de expeditie naar Troje te laten doorgaan. Waren offers soms bedoeld om hun dankbaarheid aan de godheid te betuigen, dikwijls waren zij bedoeld om de godheid te manipuleren, zelfs te dwingen. En als de ene godheid zich dan toch niet liet vermurwen, dan konden zij zich nog altijd richten tot een andere. Die mogelijkheid om zich tot een andere, meer welwillende godheid te wenden vormde één van de charmes van het veelgodendom.
De joods-Bijbelse traditie vertoont diepe sporen van een gelijkaardige “offertheologie”, zij het dat de joden de offerliturgie van de “heidenen” minderwaardig vonden in vergelijking met de hunne (zie het verhaal van de strijd van de profeet Elias tegen de priesters van Baäl in 1 Kon. 18).
Zo werden ook ten tijde van Jezus nog talloze offers gebracht in de tempel van Jeruzalem, hoewel profeten zoals Amos en Hosea vreesden dat de gelovigen zich zodoende al te gemakkelijk van de ware godsverering zouden afmaken en offers zouden brengen om hun medemensen te mogen verwaarlozen. Hosea liet de Heer zeggen: “Barmhartigheid wil ik en geen offers”, een woord dat door Jezus werd overgenomen.
Jezus heeft tegen die offertheologie sterk gereageerd. Dat blijkt uit de verhalen over het laatste avondmaal. Daarin stelt Hij zichzelf niet voor als het paaslam dat door mensen aan God wordt geofferd, hoewel dat te verwachten was in die tijd van het joods-liturgisch jaar. Nee, Hij stelt zich voor als het brood dat uit de hemel neerdaalt en dat Hij aan zijn leerlingen meedeelt.
Deze symboolverschuiving getuigt van een omwenteling in het Godsbeeld.
Deze symboolverschuiving, van een offer dat door de mensen opgedragen wordt aan God naar een gave die door God geschonken wordt aan de mensen, getuigt van een omwenteling in het Godsbeeld.
Dat kunnen wij ook elders in de evangelies lezen. Zo in het verhaal van de vermenigvuldiging van de broden. Zo ook waar Jezus zich voorstelt als het brood dat uit de hemel is neergedaald (bijvoorbeeld Joh 6, 4). Hier is geen sprake van een offer dat opstijgt van de mens naar God maar van een gave die neerdaalt van God naar de mens.
Let wel, het lijden van Jezus was inderdaad een offer, maar een offer voor zijn volgelingen, om als een martelaar te getuigen van de waarachtigheid van zijn Goede Boodschap. Had men in Hem kunnen geloven als Hij een poging had gedaan om zijn lijden te ontlopen?
Wellicht werden er in de vroege kerkgemeenschap verschillende interpretaties gegeven aan het lijden van Jezus. En wellicht ging één daarvan terug op de oude offertheologie. Is het niet een prechristelijke offertheologie die nog steeds doorklinkt in sommige liturgische teksten? Zo in een prefatie van de paastijd: “Want ons paaslam, Christus, is voor ons geslacht. Door de offergave van zijn eigen lichaam aan het kruis heeft Hij de oude offers tot voltooiing gebracht.” En wat wordt bedoeld met de woorden: “Lam Gods dat wegneemt de zonden van de wereld”?
Het beeld van een God die door offers gepraamd moet worden om de mensen van kwaad en zonde te verlossen, heeft grote, vaak te weinig erkende gevolgen.
Maar soortgelijke gruwelen zijn, helaas, van alle tijden.
Om één gevolg te noemen tussen vele andere: daarmee gaat samen de neiging om het lijden van Jezus als uitzonderlijk gruwelijk uit te beelden. Alsof onze God, onze Vader, enkel overtuigd kan worden door een offer dat een onvoorstelbaar lijden inhoudt. Ja, het lijden van Jezus moet gruwelijk geweest zijn. Maar soortgelijke gruwelen zijn, helaas, van alle tijden.
Wat is dan uniek aan het lijden van Jezus Christus? Dat het de bekroning is van zijn goede boodschap: de liefde van God voor de mensen. In de treffende woorden van Eucharistisch Gebed V: “Hij had de zijnen in de wereld bemind. Nu gaf Hij hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe.”
Met dank aan Wauthier de Mahieu SJ.