Met instemming las Guido Dierickx het boek Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving, van kardinaal De Kesel. Hij vraagt zich wel af of de kerk niet een stap verder zou moeten zetten.
Aartsbisschop Jozef De Kesel heeft, onder de titel Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving, een analyse neergeschreven van de wereld waarin onze kerkgemeenschap werkzaam moet zijn. Daaruit poog ik hier enkele bedenkingen aan te stippen. Wat niet gemakkelijk is, want er is veel te lezen in een al bij al beknopte publicatie.
De Kesel gaat ervan uit dat de Kerk vroeger een dominante culturele rol speelde in een met christelijke religie doordrenkte samenleving. Sommigen zullen opwerpen dat die dominantie niet totaal was in sommige sectoren van de maatschappij, bijvoorbeeld niet in de economische, en dat ze de niet zo onbaatzuchtige steun nodig had van de wereldlijke machthebbers. Maar alleszins is de omwenteling sinds het begin van de moderne tijd groot geweest.
De Kesel meent dat zij dit verlies van gezag van harte moet aanvaarden.
Nu moet de kerk het gezag van een seculiere samenlevingscultuur aanvaarden. Ze bepaalt niet langer wat waar en onwaar, wat goed en kwaad is. De Kesel meent dat zij dit verlies van gezag van harte moet aanvaarden. Dat laat haar toe de verkondiging van het evangelie in een meer zuivere vorm te brengen dan in de tijd toen ze nog de drager was van “een civiele religie”, van een religie die als evident werd beschouwd door (bijna) de hele samenleving.
De Kesel schets een aantal stappen die de opkomst van die seculiere samenleving mogelijk maakten. Veel belang hecht hij aan de Reformatie die het levensbeschouwelijk monopolie van de christelijke religie heeft vervangen door een pluralisme van christelijke religies. En die zo het gezag van alle christelijke religies heeft gerelativeerd.
Dat was nog meer het geval toen de veelheid van die religies aanleiding (of voorwendsel) werd tot bloedige godsdienstoorlogen. Om dergelijke toestanden in het vervolg te vermijden werden de religies in het publieke gebeuren grotendeels buitenspel gezet door de scheiding tussen Kerk en Staat. De Verlichters vervingen de rol van religies door zuiver redelijke en, zo mogelijk, zelfs door wetenschappelijke denkbeelden. Die beloofden dat de individuen voortaan de vrijheid zouden krijgen om hun eigen leven en samenleven naar eigen inzicht vorm te geven.
Die vraag weet de seculiere samenleving niet te beantwoorden
Hierbij even een kanttekening. De dominante religie van de “christelijke” eeuwen heeft de ontwikkeling van een aantal redelijke denkbeelden meer bevorderd dan verhinderd. Onze seculiere wereld heeft een middeleeuwse en zelfs christelijke voorgeschiedenis. Het zou nuttig zijn in dit opzicht een onderscheid te maken tussen sectoren, bijvoorbeeld tussen de economische, de juridische en de artistieke. Sommige werkten volgens meer eigen, seculiere wetmatigheden. Maar goed, dat doet niet veel af van het betoog van De Kesel.
Aan dat streven naar vrijheid mag in de seculiere samenleving niet geraakt worden, ook niet waar het om levensbeschouwelijke en religieuze keuzes gaat. Dat vindt de auteur een goede zaak, ook voor de Kerk en voor de gelovigen. Maar daarmee dringt zich een nieuwe, onontwijkbare vraag op: wat doen we met die vrijheid? Die vraag weet de seculiere samenleving niet te beantwoorden. Bijgevolg vormt zij het beginpunt van felle betwistingen in het publieke en politieke forum. Voor christenen mag de koestering van de vrijheid niet leiden tot een individualistische, onverantwoordelijke levensvisie.
Welke rol kan de Kerk spelen in dat woelige forum? Zij mag en zij kan niet afzijdig blijven. Zij kan en mag zich niet laten ‘privatiseren’. Zij mag zich niet laten weren uit de politieke/publieke arena. Dat zouden sommigen wensen, maar dan zou er een vacuüm ontstaan dat door god weet wie zou ingenomen worden (door de islam, vrezen sommigen).
Op dit punt van zijn betoog gekomen blijft de kardinaal, naar mijn gevoel, een beetje vaag. Of voorzichtig, zoals een Belgische aartsbisschop betaamt. Hij wil niet dat de Kerk zich aan proselitisme zou bezondigen. Zij moet missionair blijven maar enkel door haar aantrekkingskracht en niet door wat enigszins op dwang zou kunnen lijken.
Maar zouden we niet liever die sloppenwijken en dat luxewereldje zien verdwijnen?
En ook niet door haar invloed, niet door haar overtuigingskracht, niet door haar cultuurkritiek, niet door haar debatkracht? Ja, zij moet de seculiere cultuur erop wijzen dat die geen antwoord te bieden heeft op vragen van ethische en existentiële aard en dat die in dat opzicht nogal eens aan zelfoverschatting lijdt. Maar moet zij haar tussenkomst in de debatten daartoe beperken?
De meesten zullen wel aanvaarden dat de Kerk een boodschap te verkondigen heeft over vrede, ecologie en economische ontwikkeling. Maar is dat alles? Akkoord dat de Kerk meer bescheiden moet en kleiner mag zijn. Maar als we moeten aannemen dat er niet één maar meerdere seculiere samenlevingen mogelijk zijn, mag en moet de Kerk zich dan niet uitspreken voor de ene boven de andere? We horen mooie verhalen over pastorale werking in de sloppenwijken van Kinshasa en zelfs in het decadente wereldje van Las Vegas. Maar zouden we niet liever die sloppenwijken en dat luxewereldje zien verdwijnen?
Vroeger, nog niet zo lang geleden werden vele jongeren in onze streken bezield door een grote missioneringsdrang. Die is nu ten onzent fel verzwakt. Maar die treffen we nog steeds aan onder de zo vaak verguisde ‘evangelicals’ in de VS. Ik denk terug, met enige afgunst, aan die jongelui die ik in California ontmoette. In het Fuller Theological Seminary van Pasadena (let wel, een ‘progressief’ seminarie) bereidden zij zich voor op missionair werk in Zuid-Korea. Zullen wij hun missioneringsdrang afdoen als proselitisme?
Jozef De Kesel. Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving. Halewijn, Antwerpen, 2021. 120 blz. € 17,50.