Met muziek van J.S. Bach en woorden van Dietrich Bonhoeffer zakken we steeds verder af, tot we bij de kern van het kerstfeest komen. Een muzikale meditatie met Cantate 91.
“Wanneer God in de kleinheid op deze wereld wil komen, is dat geen idyllische familie-aangelegenheid, maar het begin van een volledige ommekeer en een totale vernieuwing van alle dingen.”
Met deze ene zin ontdoet de lutherse predikant en theoloog Dietrich Bonhoeffer (1906-1945) het Kerstfeest van alle romantiek. Zijn bedoeling is door te stoten naar het ongehoorde appèl dat ervan uitgaat:
“Het is God zelf, de Heer en Schepper van alle dingen, die hier zo klein wordt, die ingaat in de onaanzienlijkheid van de wereld, die in de hulpeloosheid van een kind onder ons wil verkeren. En dat alles niet opdat wij eventjes door dit tafereel ontroerd zouden zijn, maar opdat wij schrikken en ons verwonderen en ons verheugen, dat God alle menselijke grootheid oordeelt en van zijn waarde berooft en in de kleinheid zijn nieuwe wereld schept.”
Kernachtiger kan de boodschap van cantate 91 – Gelobet seist du, Jesu Christ – niet verwoord worden. In deze muzikale meditatie proberen we al luisterend door te stoten naar de levende geloofskern van Bachs muziek. Zes luistersleutels, één voor elk deeltje van de cantate, proberen de in de muziek gestolde geloofservaring toegankelijk te maken voor de hedendaagse luisteraar.
Gelobet seist du, Jesu Christ, – Lof zij u, Jezus Christus,
Daß du Mensch geboren bist – dat u als mens bent geboren
Von einer Jungfrau, das ist wahr, – uit een maagd, dat is waar,
Des freuet sich der Engel Schar. – daarover verheugt zich de engelenschaar.
Kyrie eleis!
De cantate schiet uit de startblokken met een feestelijk openingskoor, voor een opmerkelijk grote orkestbezetting. Alles neigt hier naar boven, naar de hemel. Melodielijnen klimmen op, voortgestuwd door levendige ritmes. De luisteraar wordt meegetrokken in deze opwaartse beweging, tot we deel gaan uitmaken van de hemelse engelenschaar: “Lof zij U, Jezus Christus, dat u als mens geboren bent!”
Ter overweging:
Ik hoor de opwaartse beweging in de muziek en voel de onstuitbare energie die ervan uitgaat. Ik hoor de lofzang van de engelenschaar en weet me uitgenodigd mijn stem erbij te voegen. Wat ontketent in mij die niet te stuiten beweging van dank en lof? Wat mobiliseert mij, wat zet mij in beweging naar God toe? En waarvoor wil ik Jezus loven en danken? Hoe zou de tekst van mijn persoonlijke lofzang kunnen klinken?
Der Glanz der höchsten Herrlichkeit, – De afstraling van de hoogste heerlijkheid,
Das Ebenbild von Gottes Wesen, – het evenbeeld van Gods wezen
Hat in bestimmter Zeit – heeft zich op de vastgelegde tijd
Sich einen Wohnplatz auserlesen. – een woonplaats uitgekozen.
Des ewgen Vaters einigs Kind, – Het enige kind van de eeuwige Vader,
Das ewge Licht von Licht geboren, –het eeuwige licht, uit licht geboren,
Itzt man in der Krippe findt. – is nu in de kribbe te vinden.
O Menschen, schauet an, – O mensen, aanschouw toch
Was hier der Liebe Kraft getan! – wat de kracht van de liefde hier heeft gedaan!
In unser armes Fleisch und Blut, – Met ons arme vlees en bloed
(Und war denn dieses nicht verflucht, verdammt, verloren?) – (en was dat niet vervloekt, verdoemd, verloren?)
Verkleidet sich das ewge Gut. – bekleedt zich het eeuwige goed.
So wird es ja zum Segen auserkoren. – Zo wordt het tot zegen uitverkoren.
Het kan verwarring en zelfs ergernis opwekken! Hij die de afstraling is van de Allerhoogste en het evenbeeld van God, ligt nu in een voerbak. Het tweede deel van de cantate cirkelt rond dit geloofsgeheim. Ook de muziek is ervan doortrokken. De melodie straalt in de hoogte op woorden als ‘hoogste heerlijkheid’, ‘Gods wezen’, ‘licht’ en ‘zegen’. Alsof Bach op die plaatsen onze oren, ogen en hart ten hemel richt. Maar tegelijk maant de muziek ons aan niet uit het oog te verliezen wat zich vlak voor onze voeten afspeelt. De woorden van de koraalstrofe (vetgedrukte tekst) zijn opmerkelijk laag getoonzet. Ze richten de blik naar beneden: ‘het enige kind van de eeuwige Vader vindt men nu in een kribbe’. Hoog en laag – hemel en aarde, Vader en Kind – ze zijn door Bach kunstig in elkaar geweven. Ze horen ten diepste bij elkaar.
Ter overweging:
Ik weet me uitgenodigd even stil te worden bij het grote geheim van ons geloof: dat de Allerhoogste de allerlaagste is willen worden, en wel om mijnentwil.
Gott, dem der Erden Kreis zu klein, – God, voor wie zelfs de aardbol te klein is,
Den weder Welt nocht Himmel fassen, – die wereld noch hemel kunnen bevatten,
Will in der engen Krippe sein. – wil in de nauwe kribbe zijn.
Erscheinet uns dies ewge Licht, – Als dit eeuwige licht voor ons verschijnt,
So wird hinfüro Gott uns nicht – dan zal God ons, als kinderen van dat licht,
Als dieses Lichtes Kinder hassen. – voortaan niet haten.
Met dit geheim ben je nooit klaar. God – voor wie zelfs de aardbol nog te klein is – wil nu in een kleine kribbe zijn. Ook hier weerspiegelt de muziek deze paradox. Het lijkt wel alsof Bach de klankruimte eerst helemaal oprekt (‘God, voor wie de aardbol nog te klein is’), om ze daarna weer helemaal samen te vouwen (‘wil nu in een kleine kribbe zijn’). De grote melodische sprongen die de tenor maakt op de woorden ‘te klein’, verbeelden hoe zelfs de aarde in haar uitgestrektheid God niet kan omvatten. En toch past die grote God helemaal in de ‘kleine kribbe’, door Bach met de kleinste toonsafstand (een halve toon op ‘klein’) ten gehore gebracht.
Ter overweging:
God komt ook in mijn kleinheid wonen. Hij schaamt zich niet voor de geringheid van de mens, maar gaat er middenin staan. In de woorden van Dietrich Bonhoeffer: “Hij doet zijn wonderen daar, waar wij ze het minst verwachten. Waar de mensen zeggen ‘verloren’, daar zegt Hij ‘gevonden’; waar de mensen zeggen ‘geoordeeld’, daar zegt Hij ‘gered’; waar de mensen zeggen ‘nee’, daar zegt Hij ‘ja’.”
Ik probeer voor God open te leggen wat ik in mezelf als verloren en geoordeeld ervaar, het ‘neen’ aan Zijn liefde dat in mij leeft. Ik probeer mij daarna te openen voor Gods werk in mij: ‘gevonden’, ‘gered’, ‘ja!’.
O Christenheit! Wohlan, so mache die bereit, – O christenheid! Welaan dan, maak je klaar
Bei dir den Schöpfer zu empfangen. – om de Schepper bij u te ontvangen.
Der grosse Gottessohn – De grote zoon van God
Kömmt als ein Gast zu dir gegangen. – komt als een gast naar u toe.
Ach, laß dein Herz durch diese Liebe rühren; – Ach, laat uw hart door deze liefde ontroeren;
Er kömmt zu dir, um dich vor seinen Thron – Hij komt naar u toe, om u naar zijn troon
Durch dieses Jammertal zu führen. – te leiden, door dit tranendal heen.
Hier wordt de luisteraar voor het eerst rechtstreeks aangesproken. ‘O christen, welaan dan, maak je klaar om de Schepper bij jou te ontvangen.’ De tekst nodigt de toehoorder uit zich niet het hoofd te breken over het geloofsgeheim van Kerstmis. Het verstand is immers niet de plaats waar Jezus ontvangen wil worden. Neen, Hij wil thuiskomen in het hart: ‘Ach, laat je hart door deze liefde ontroeren’, luidt het in de cantate. Gods menswording is geen hersenbreker, maar een liefdesgeheim dat het hart wil raken en bewonen.
Ter overweging:
“De grote Zoon van God komt als een gast naar jou toe. Ach, laat je hart ontroeren door zoveel liefde”. Ik probeer deze woorden te horen als waren ze tot mij persoonlijk gezegd. Wat doet het met mij? Kan ik dit liefdesgeheim diep in mij toelaten?
Die Armut, so Gott auf sich nimmt, – De armoede die God op zich neemt,
Hat uns ein ewig Heil bestimmt, – heeft voor ons een eeuwig heil bestemd,
Den Überfluß an Himmelsschätzen. – de overvloed aan hemelschatten.
Sein menschlich Wesen machet euch – Zijn menselijk wezen maakt u gelijk
Den Engelsherrlichkeiten gleich, – aan de heerlijkheid van de engelen
Euch zu der Engel Chor zu setzen. – en voegt u toe aan het engelenkoor.
Dit duet voor sopraan en alt cirkelt rond een vers uit de Tweede brief van Paulus aan de Korintiërs: “Omwille van u is Hij arm geworden, terwijl Hij rijk was, opdat u rijk zou worden door zijn armoede” (2 Kor. 8,9). Bach schrijft voor twee stemmen, wat hem toelaat zowel de armoede als de rijkdom in klank op te roepen.
Op het woord ‘Armut’ laat hij de melodielijnen van sopraan en alt tegen elkaar aan schuren. Je zou het een armzalige toonzetting kunnen noemen. Net in die armoede en kleinheid, in die onaanzienlijkheid is God afgedaald. Hij neemt ze op zich, opdat wij door zijn armoede rijk zouden worden. In de woorden van de cantate: opdat ons het eeuwig heil en een overvloed aan hemelse schatten ten deel zouden vallen. Op die woorden kantelt de toonzetting naar uiterst welluidende samenklanken.
Ter overweging:
Dietrich Bonhoeffer zet ons op weg voor de overweging bij dit deel van de cantate. “Wij zijn vaak als kleine machthebbers, die, waar zij maar kunnen, hun kleine macht uitbuiten en maar één gedachte hebben: steeds hogerop! God denkt anders: steeds dieper afdalen, in de kleinheid, in de onaanzienlijkheid, zichzelf vergetend. Enkel op deze weg ontmoeten wij God, nergens anders.” Ben ik bereid mij daar door God te laten ontmoeten?
Das hat er alles uns getan, – Dat heeft hij allemaal voor ons gedaan
Sein groß Lieb zu zeigen an; – om zijn grote liefde te tonen;
Des freu sich alle Christenheit – laten alle christenen zich daarover verheugen
Und dank ihm des in Ewigkeit. – en hem eeuwig danken.
Kyrie eleis!
Het slotkoraal vat alle betekenissen van deze cantate kernachtig samen: dat alles heeft God voor ons gedaan uit liefde. Daarom moet er vreugde en dankbaarheid zijn!
Ter overweging:
Dietrich Bonhoeffer schrijft: “Daarom luidt de boodschap van Kerstmis voor alle mensen: Gij zijt aangenomen, God heeft u niet veracht, maar Hij draagt zichtbaar en tastbaar uw aller vlees en bloed. Klaagt gij: mijn natuur, mijn hele wezen is heilloos, dan antwoordt de kerstboodschap: uw natuur, uw hele wezen is aangenomen. Jezus draagt het. Zo is Hij uw heiland geworden.”
Zo eenvoudig kan en mag het geloof zijn: Gods grote liefde toelaten. In Jezus komt Hij ons rakelings nabij. Innerlijke vreugde en dankbaarheid zijn een goede graadmeter van hoezeer ik Zijn liefde heb toegelaten.
Illustratie: Elizabeth Wang, copyright © Radiant Light.