Welk schilderij maakte diepe indruk? Deze beklijvende interpretatie door Aimé Morot van de barmhartige samaritaan trof Bert Daelemans SJ om drie redenen.
Ten eerste, de Samaritaan is zelf een oude, belabberde, halfnaakte man met blote voeten die zich niet achter zijn eigen machteloosheid schuilt om de ander niet te hoeven helpen. Zijn lastdier is een ezel: ook hij is maar een arme man, de minst aangewezen persoon om een ander te helpen. Bovendien interpelleert hij ook ons met zijn doordringende blik. Het trieste, dorre landschap zonder uitzicht verhindert welke afleiding dan ook. We zien de priester en de leviet van de parabel niet meer. Die zijn lang vergeten. Daar gaat het niet om.
Het moment van de parabel dat de Franse schilder afbeeldt is erg bijzonder. De wonden zijn al verzorgd en ze zijn nog niet in de herberg aangekomen. Ze zijn onderweg. Het Evangelievers dat hiermee overeenkomt is eigenlijk heel kort: “Hij hief hem op zijn eigen lastdier en bracht hem naar een herberg.” (Lc 10,34) Twee handelingen die in dit schilderij samenkomen.
Ten tweede, door de man zo op zijn ezel te tillen en in evenwicht te houden, terwijl zij gekromd en gebukt onze richting uitkomen, omarmt hij hem in een barmhartige omarming van medelijden en empathie die zoveel meer zegt dan welke woorden dan ook. Het is een bijzondere omarming die niet in de Bijbel staat, maar die deze schilder wel suggereert. Dankzij deze omarming valt de gewonde, blijkbaar bewusteloze man niet om.
Een God die van onderuit komt in een kwetsbaar mens waarop je kan steunen.
De Heilige Geest laat zich niet zien maar komt tevoorschijn in heel eenvoudige gebaren, in de goedheid van medemensen, in hun handen en in hun gelaat. Ja, deze vreemdeling is het beeld van de onzichtbare God, een God die zijn handen uitsteekt, een God die verzorgt en redt en zich om ons lot bekommert, een God die van onderuit komt in een kwetsbaar mens waarop je kan steunen.
Ten derde, de gewonde, naakte jongeman is uiterst kwetsbaar. De rovers hadden hem voor dood achtergelaten. Het schilderij heeft iets van een Piëta, een kruisafneming. Inderdaad, zegt Jezus, wat je aan een dezer kleinsten hebt gedaan, heb je aan mij gedaan (Mt 25,40). Toch straalt zijn gelaat met de gesloten ogen rust uit, alsof hij in deze omarming vrede vindt. Hij is volledig overgelaten aan de goodwill van de ander. Zijn gezicht is naar boven gericht, naar de bron van het licht dat zo genadeloos kil op zijn uitgemergeld lichaam valt. Alsof hij de barmhartigheid die hij hier ondervindt in verband brengt met de onzichtbare God, net zoals Jezus zelf suggereert. Ja, God wordt (letterlijk) voelbaar in deze oude Samaritaan, die zich hier allicht niet van bewust is, zo bezig is hij met de ander te helpen dat hij zijn eigen zwakheid vergeet.
Deze huidgeworden parabel straalt een bijzonder aantrekkelijke, ontwapenend kwetsbare menselijkheid uit, geen grote heldhaftigheid, maar een heroïsche goedheid die in elk van ons wakker wil worden, hoe machteloos wij ook (denken te) zijn. De oerkracht van een omarming die toont wie God voor ons is.