Het gerimpelde en doorleefde lichaam toont de paradoxale schoonheid van wat ons mens maakt. Bert Daelemans staat stil bij een “onooglijk schilderij met een eucharistisch karakter”.
In het Prado-museum in Madrid hangt een kunstwerk van een van mijn lievelingsschilders, José de Ribera (1591-1652). Met de nietszeggende titel San Pablo Ermitaño (Sint Paulus de Heremiet) hangt dit schilderij uit 1637 er ietwat onooglijk en verlaten bij, onopgemerkt door de drommen toeristen die als eendagsvliegen de must-sees en de highlights komen consumeren.
Ze doen maar. Ik heb nu slechts oog voor dit ene werk. Een oude man gebogen over een boek. Het licht valt op zijn voorhoofd en zijn vermoeide huid. Niet direct een schoonheidsideaal. Geen model. Toch is er iets prachtigs aan de hand. Ik weet niet goed wat.
José de Ribera, San Pablo Ermitaño (1637)
Het valt mij op hoe stil het werk is. Het schreeuwt niet, het eist niet alle aandacht op. Het hangt er stil en verlaten bij, en toch is het, vreemd genoeg, bewoond. Ik word er stil van. Het vertelt mij van een schoonheid die diep weet te raken.
Er valt niet zoveel te zien. Een versleten man, een schedel, een boek, en een stuk brood lichten even op tegen een donkere achtergrond. Een meesterlijk clair-obscur waar onze tijd zo dol op is. De schilder schetst een onzichtbaar kruis van schedel tot elleboog en van hoofd tot brood. In het midden: gekruiste handen. Wellicht met een diepere betekenis. Deze Egyptische woestijnvader was een asceet en een kluizenaar die zijn leven volledig wijdde aan gebed en opoffering. Niet direct aanstekelijk vandaag. Wat is er dan zo bijzonder aan dit schilderij?
De schilder laat ons niet zomaar een portret na van deze brave man. In de Gouden Eeuw was het zeker een memento mori, een stille oproep om niet materialistisch te leven – het heeft inderdaad wat van een stilleven, dat genre dat zo geliefd was in de zeventiende eeuw. De dode blik van de schedel zet nog beter in de verf hoezeer die oude man nog leeft. Hij leeft van dat boek, de bijbel, dat woord dat leven geeft.
In feite heeft de schilder slechts licht geschilderd, de rest is louter voorwendsel
Aan de ene kant dat woord, die dode letter. Aan de andere kant dat onpreutse vlees, gerimpeld en doorleefd. “Het woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond.” (Joh. 1:14) Geen schoonheidsideaal maar een lichaam dat leven heeft gekend, een lichaam dat heeft liefgehad. “Hij nam brood, zegende en brak het en deelde het uit: Dit is mijn lichaam.” (Mc. 14:22) Dat woord is brood geworden. De weg van dode letter naar levend brood gaat via een liefhebbend lichaam.
Zo krijgt dit onooglijk schilderij een eucharistisch karakter. Niet een die veraf staat, op het altaar van onze afgoden, maar “midden onder ons” (Mc. 1:14). Omdat die arme huid dat het licht zacht streelt ons zo menselijk nabij is. Het roept onze eigen kwetsbaarheid op, en tegelijkertijd, de paradoxale schoonheid van wat ons mens maakt.
In feite heeft de schilder slechts licht geschilderd. De rest is louter voorwendsel, gelegenheid om licht te schilderen. Probeer dat maar eens. Aangenaam, vriendelijk licht, dat liefkoost wat waardeloos is in een wereld van mode en materialisme. Het was de schilder om dat licht te doen. En nu komt het: dat kwetsbare lichaam, gekleed in licht, wordt precies bron van licht.
God heeft de dwazen uitgekozen om de wijzen te beschamen. God heeft de zwakken uitgekozen om de sterken te beschamen.
(1 Kor. 1:27)
In die mensheid schrijft God geschiedenis. In die leerlingen “die het woord beluisteren en er naar leven” (Lc. 8:21) blijft Gods licht schijnen. Zij zijn “kinderen van het licht” (Joh. 12:36). Als “licht van de wereld” (Mt. 5:14) belichamen zij wat die man van Nazareth bezielde. Tot op vandaag.