Max Beckmann terugzien is altijd een feest. Zijn oeuvre straalt de kracht uit van een sterke persoonlijkheid en liefde voor het leven, ondanks alles. Hier wordt niet gelogen, niets verborgen, hier wordt intens gezocht, gevochten en verhoopt. Onlangs bood het Kunstmuseum Den Haag een mooie gelegenheid om dit werk opnieuw te ontmoeten.
Naar aanleiding van de aankoop van Baders met groene kleedcabine en schippers met rode broek (1934) waren een vijftigtal schilderijen, een sculptuur en grafisch werk bijeengebracht onder de titel ‘Universum Max Beckmann’ (27 januari tot 20 mei 2024). De focus lag op de bijzondere wijze waarop Beckmann ruimte opbouwt. Door middel van vervormingen, scheve vlakken, overlappingen, het samenpersen van figuren en motieven in een beperkte ruimte gezien vanuit een ongebruikelijk perspectief creëert Beckmann een wereld waarin binnen en buiten, beneden en boven, oppervlakte en diepte door elkaar heen lopen en meerdere betekenislagen ineengeschoven worden. Voor hem is ruimte een materiële én geestelijke realiteit. Je zit erin gevangen en je wordt erdoor naar buiten – de wijde zee in – of naar boven – via ladders en bomen – meegezogen.
Het hoogtepunt van de tentoonstelling was zeker het werk Toneelspelers (1941-42), een van Beckmanns beroemde triptieken en een synthese van zijn visie. In het middelluik zie je een koning, op een podium, omringd door een gemaskerde vrouw en meerdere andere personages: hij bloedt, hij heeft zich net zelf de doodsteek gegeven. Het rechterluik toont een vrouw die in een spiegel naar zichzelf kijkt – of doet ze alsof? – en, voor haar, op een sokkel, een januskop. Op het linkerluik wordt de gevangenneming van Jezus afgebeeld. Onder de hoofdfiguren staan telkens andere groepen van mensen, opgesloten in hun eigen rol en bezigheden. Terwijl zich op het podium een drama afspeelt, zit een man rustig de krant te lezen. Opvallend is de gelijkenis van het zwaard van de soldaat tegenover Jezus en dat waarmee de koning (die de trekken van Beckmann zelf heeft) zichzelf doodt. Deze complexe compositie roept dubbelzinnigheden van onze menselijke conditie op, ook allerlei spanningen, met name tussen duisternis en licht, verleiding en verlossing, zelfingenomenheid en zelfgave, banaliteit en transcendentie. Ja, hier wordt het leven afgebeeld als een goddelijke komedie. Beckmann zag zich als kunstenaar ertoe geroepen in zijn schilderijen gestalte te geven aan de ruimte als “de oneindige godheid die ons omgeeft en waarbinnen wij zelf bestaan”, zoals hij dit formuleerde in een toespraak, in Londen, in 1938. Hij was erop uit naar de diepte te graven, en als een bij vergaarde hij honing uit filosofische, esoterische en mystieke geschriften van uiteenlopende tradities. Zo citeerde hij een kabbalist: “wil je het onzichtbare vatten, dring dan zo diep als je kunt binnen – in het zichtbare”. Het eigenlijke zijnsmysterie beleven wij binnen onze menselijke realiteit, die onscheidbaar is van de strijd tussen wit en zwart, eros en thanatos, doem en bevrijding.
Beckmann had geen gemakkelijk leven. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd hij als medisch soldaat ingezet in de loopgraven in Vlaanderen. Hij kreeg er een mentale inzinking. Na de oorlog wordt hij stilaan beroemd, maar met de opkomst van het nationaalsocialisme wordt hij in 1933 gedwongen zijn baan als docent aan de Städelschule in Frankfurt op te geven. Zijn werk wordt nu officieel als entartet beschouwd. Direct na Hitlers radiotoespraak tegen zulke zogezegd ontaarde kunst (1937) vlucht hij naar Amsterdam, op weg naar de Verenigde Staten, waar hij echter pas in 1947 naartoe kan verhuizen. Zo verblijft hij ongewild tien jaar in ballingschap op het Rokin in Amsterdam. En hier zit juist volgens mij een eerste boodschap van Beckmann voor ons, in de huidige duistere tijden: ondanks de tegenkantingen van het leven en de desillusies die het gevolg zijn van moord en oorlog bleef hij ervan overtuigd dat de wereld van de geest die van de alledaagsheid en van de politiek overstijgt en dat in het doorworstelen van het geestelijk avontuur de waardigheid en hoop van ons aller menszijn ligt.
Een tweede les zie ik in de tastbare, lijfelijke tegenwoordigheid van mensen en dingen zoals Beckmann die uitbeeldt. Schilderen eist de hele mens op, “met huid en haar”, beweert hij in de reeds genoemde toespraak. Van Picasso is de uitspraak bekend: “elk doek is een fiool gevuld met mijn eigen bloed. Daarmee heb ik het gemaakt”. Kunst is de vrucht van zintuigelijke, zinnelijke ervaring, van geestelijke gedrevenheid en een bezield gemoed. De laatste jaren laat men kunstmatige intelligentie voorstellingen in de trant van grote meesters produceren. Ook hoog aangeschreven instellingen doen aan dit spel mee. Echter, computers kunnen hoogstens illustraties of decoratie genereren, geen kunst: hart en nieren baren kunst, en algoritmen missen lichaam en gemoed.
Beeld uit het boek Thijs de Raedt (red.), Universum Max Beckmann, uitgegeven door Kunstmuseum Den Haag en Waanders Uitgevers, Zwolle, 2024, 175 blz., ISBN 978 94 6262 528 0.