Ignis bezoekt deze zomer enkele minder courante Vlaamse en Nederlandse musea en laat zich verrassen. Dries kijkt zijn ogen uit in het Nationaal Fietsmuseum Velorama.
Een Fietsmuseum. Mijn eerste gedachte was: daar hoor ik zelf in. Mijn opa had een fietsenwinkel – dealer van Fongers en Simplex. Mijn ouders waren in hun jonge jaren verwoede fietsers. Wij, kinderen, in het zitje op het stuur of achterop. ‘Mooi hè, alles,’ riep mijn moeder dan als we door de natuur fietsten. Al gauw een eigen fietsje. Mocht als 12-jarige met hen mee op vakantie naar Bemelen. De Bemelerberg halen op een gewone fiets zonder versnellingen.
Als 16-jarige met een vriendje vanuit Delft langs de jeugdherbergen in Antwerpen, Luik, Linz-am-Rhein, Keulen en terug. Als volwassene heel Nederland doorkruist op de fiets. Op mijn 58e in drie weken naar Bretagne op een fiets, nu met zeven versnellingen. Een fietsmuseum. Ik was er zeker van dat ik daar mijn eigen geschiedenis zou terugvinden.
Maar ik stuitte op een prachtige collectie modellen uit de 19e en het begin van de 20e eeuw. Van vóór mijn opa’s tijd. Een keur aan draisines. Nog nooit van gehoord, maar het blijken loopfietsen te zijn, waarvan soms de draagstang van voren uitloopt op een paardenhoofd of drakenkop om de verbluffende snelheid nog meer te accentueren. Tot dit type behoort het Hobby-Horse van onze koning Willem II.
Er zijn zogeheten Bottenschudders. En Vélocipèdes, ook voor dames. Soms met drie wielen. Tandems. Of tweezitters, naast elkaar, niet met trappers, maar met een knuppel in het midden, waarmee je de constructie aandreef; ‘manumotive’. Niet te vergeten die griezelige dingen, met één hoog wiel (voor of achter): bi’s dus. Kunst om erop te komen. En er niet af te vallen.
Bewonder ook de trotse, nieuwste aanwinst uit 1878: de vierwieler, pardon: quadricycle. Vóór de automobiel waren dit de snelste door menskracht aangedreven voertuigen. Ingenieuze, bizarre, complexe constructies. Met afbeeldingen uit die tijd, zodat je kunt zien hoe vrolijk en zwierig ze werden gebruikt.
En kijk, toch nog een beetje opa: de reclameborden van Fongers en Simplex, ze hangen er. En een fragment van mijn eigen geschiedenis: een filmpje van de beroemde val van gele-truidrager Wim van Est, in de Tour van 1951 (klik hier voor het filmpje). Dook zeventig meter diep een ravijn in, werd er met aan elkaar gebonden rubberbandjes weer uitgetrokken. De doodsangst staat in zijn ogen te lezen. De al even beroemde reclame van zijn horloge: ‘Zeventig meter viel ik diep. Mijn hart stond stil, maar mijn Pontiac liep.’
Maar dan zijn we aanbeland in de moderne tijd. Wat een leuk, nee adembenemend museum. Drie verdiepingen hoog. Wie weet: toch nog ooit een plaatsje voor mijn tijd? Zullen ze er wel nog een verdieping op moeten bouwen.