Jaron Beekes kijkt in zijn boek Kunsjt! met Joodse ogen naar 50 meesterwerken. Dan komt een vraag op als: waarom is de David van Michelangelo niet besneden?
Gij zult u geen gesneden beeld maken (Exodus 20:4). Als alle Joden dit bijbelse beeldverbod letterlijk hadden verstaan, zouden we heel wat kunst moeten missen. Gelukkig hebben ze zich niet aan hun eigen wetten gehouden.
Hoe Joden tegenover kunst staan, hoe zij beelden en schilderijen hebben gemaakt is te lezen in Kunsjt! Een Joodse kijk op kunst in 50 meesterwerken van Jaron Beekes. In de inleiding op zijn boek wijst hij op de spanning tussen het bijbelse beeldverbod en de Joodse beeldpraktijk en op het feit dat de Bijbel, een Joods boek, eeuwenlang de christelijke kunst heeft geïnspireerd.
Voor een diepgravende beschouwing over Joodse kunst moet je hier niet zijn.
Ook merkt hij op dat hij niet de Joodse kijk op kunst weergeeft, maar een bepaalde, namelijk de zijne. Opgeleid aan de VU (Algemene Cultuurwetenschappen), de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht en de Rietveld Academie en werkzaam onder andere als schrijver en tekenaar van twee graphic novels en als eindredacteur van Museumtijdschrift, heeft hij recht van spreken.
Voor een diepgravende, afgewogen en genuanceerde beschouwing over het fenomeen Joodse kunst en de Joodse visie op kunst moet je hier niet zijn. Het boek is een bundeling van vijftig eerder verschenen columns in het Nieuw Israëlitisch Weekblad.
De beschrijving van een fenomeen aan de hand van een aantal voorwerpen is een formule die een leesbaar boek levert: je hoeft het niet van a tot z uit te lezen, je kunt af en toe een hoofdstuk tot je nemen, waarin in een beperkt aantal woorden iets uit de doeken wordt gedaan. De columns van Jaron Beekes gaan over kunstwerken van een aantal Joodse kunstenaars en over zijn eigen, Joodse blik op werk van Joodse en niet-Joodse kunstenaars.
Mel Bochner maakt schilderijen die bestaan uit telkens herhaalde woorden, bijvoorbeeld blah, blah, blah
Zo heeft hij commentaar op het feit dat de beroemde David van Michelangelo niet besneden is, interpreteert hij Judith en Holofernes van Artemia Gentileschi als de wraak van de kunstenares (weergeven als Judith) op haar leermeester en verkrachter Agostino Tassi (Holofernes), en denkt hij bij de schildering Vragende kinderen van Karel Appel, in de kantine van het voormalige Amsterdamse stadhuis, aan de kinderen die tijdens de seidermaaltijd hun vragen stellen. Hij bespreekt werk van een aantal Joodse schilders als Marc Chagall, Jozef en Isaac Israëls, Chaïm Soutine, de fotografen Diane Arbus, Helmut Newton en André Kertész, de beeldhouwer Jacques Lipchitz.
Hoe Joden op beeldloze wijze om kunnen gaan met kunst, laat hij zien aan de hand van de kunst met letters en woorden van de Amerikaanse grafisch ontwerper Milton Glaser (1929-2020), de Amerikaanse abstract-expressionistische kunstenares Lee Krasner (1908-1984), die Hebreeuwse kalligrafie verwerkt in haar schilderijen, en de Amerikaanse conceptuele kunstenaar Mel Bochner (1940), die schilderijen maakt die bestaan uit woorden, bijvoorbeeld het telkens herhaalde blah, blah, blah, (zie de afbeelding boven dit artikel).
De abstractie is een typisch Joodse manier om beelden te maken. De abstract-expressionistische Amerikaanse schilders Mark Rothko (1903-1970) en Barnett Newman (1905-1970) ‘zochten juist in hun schijnbaar betekenisloze kleurvlakken naar een goddelijke aanwezigheid’.
De auteur wijst ook op een kunstvorm die hij zelf beoefent: het stripboek, een genre waar woord en beeld samengaan. In een van zijn columns schrijft hij dat sinds de Tweede Wereldoorlog Joden in het genre van de graphic novel ruim vertegenwoordigd zijn. Omdat voor hen de kranten- en reclamewereld gesloten was, zochten zij het in het genre van de stripboeken.
Een bekend voorbeeld is Maus van Art Spiegelman. Daarin verwerkt hij de kampherinneringen van zijn vader en stelt hij Joden als muizen voor, Duitsers als katten, Amerikanen als honden, Polen als varkens enzovoort. Opvallend is hoeveel Joden in het begin van de 20ste eeuw naar Parijs trokken om daar lid te worden van de avant-gardeclub, waartoe kunstenaars als Chagall, Modiglinai, Lipchitz en Soutine behoorden.
Jaron Beekes beschikt over een vlotte pen, soms te vlot, zoals wanneer hij opmerkt dat David ‘een aardig moppie harp’ schijnt te hebben gespeeld. In zijn inleiding gaf hij aan zijn persoonlijke kijk te geven. Dat doet hij dan ook onverschrokken. Hij houdt kennelijk niet van Chagall: hij spreekt in verband met deze populaire kunstenaar van ‘edelkitsch’, hij zou een ‘middelmatig, commercieel gedreven artiest’ zijn, ‘die het kubisme net niet helemaal begreep en koketteerde met een al dan niet verzonnen sjtetl-folklore’ (in de verklarende woordenlijst achterin het boek lezen we dat ‘sjtetl’ een Oost-Europees Joods dorp of stadje betekent).
Je komt veel te weten over kunstenaars van wie je vaak niet besefte dat zij Joods waren
Verder vindt hij Rembrandts vroege schilderijtje De schilder in zijn atelier ‘honderd keer mooier dan die overschatte, bombastische Nachtwacht’. Het boek leest vlot weg, ondanks het feit dat je, tenminste als niet Joodse lezer, telkens de verklarende lijst met Jiddische woorden moet raadplegen.
Al met al kom je via Kunsjt! op een prettige, onderhoudende manier veel te weten over kunstenaars van wie je vaak niet besefte dat zij Joods waren. Het kan ook verrassend zijn om christelijke, op de Bijbel teruggaande thema’s door een Joodse bril te zien. Dan wordt het Laatste Avondmaal een seidermaaltijd van een rabbijn met zijn leerlingen.
Jaron Beekes. Kunsjt! Een Joodse kijk op kunst in 50 meesterwerken. Arbeiderspers, Amsterdam, 2020. 184 blz. €27,50