De film Rush toont een klassieke titanenstrijd tussen twee Formule 1-coureurs, maar is ook het bekijken waard voor wie niet van autoraces houdt. Een bespreking.
Dat de autocoureur Niki Lauda in 1976 een vreselijk ongeluk had waarin hij voor het leven verminkt werd, is even bekend als de aanvaring van de Titanic met de ijsberg. Niet voor niets begint Rush daar, in 1976, op de Nürburgring. Vervolgens gaan we terug in de tijd en volgen we het verhaal van Lauda en zijn aartsrivaal James Hunt: de Oostenrijker (Daniel Brühl) tegen de Engelsman (Chris Hemsworth), de asceet tegen de playboy, discipline tegen passie… of toch niet?
Rush is een klassiek verhaal, klassiek als de ridders met wie Hunt zich vergelijkt, een verhaal dat niet minder klassiek wordt door de belangrijke rol die de techniek speelt. Lauda noemt zich niet alleen de betere coureur, maar ook de betere technicus. In de Formule 1 zijn man en machine zijn één. Maar een niet minder belangrijke rol is weggelegd voor datgene wat van alle tijden is: het weer bijvoorbeeld. De beelden van de regenwolken boven de race-circuits zouden niet misstaan in een film over het einde van de wereld; teveel water op de baan kan het verschil uitmaken tussen leven en dood.
Zo veel als we zien van het lichaam van playboy Hunt, zo weinig zien we van de geest van asceet Lauda
De kleuren daarentegen zijn die van de jaren 1970, van de televisiebeelden van toen, die ons voortdurend eraan herinneren dat we naar geschiedenis kijken, onze geschiedenis, een waargebeurd verhaal. De elementen, de techniek, de twee mannen, het beheersbare en het onbeheersbare: het maakt van de slotrace in Tokyo een gebeurtenis die qua spanning kan wedijveren met die andere klassieke wagenrace, in Ben Hur. Echter zonder het valsspelen, want Hunt en Lauda waren mannen van eer.
Ook voor wie niet van autoraces houdt, is Rush de moeite van het zien méér dan waard. Voor een film over wedijverende coureurs wordt er zelfs opmerkelijk weinig gereden. Het zijn ook niet de races die centraal staan of de overwinningen met krans en champagne. Nee, de camera zoemt in op de motor, op de binnenkant van de cabine, op de ogen van de coureur, de blauwe van Hunt, de bruine van Lauda, op de beelden, de herinneringen in hun hoofd. Zo veel als we zien van het fraaie lichaam van de playboy Hunt – hard rijden en harde seks lijken nauwverwante passies te zijn –, zo weinig zien we van de geest van de asceet Lauda. Maar als we dan, in Tokyo, eindelijk zijn binnenwereld betreden, is dat ook direct één van de meest ontroerende momenten van de film.