Gedenk te gedenken… In deze speciale zomerserie ontrukt Dries van den Akker SJ enkele minder bekende jubilea aan de vergetelheid. Afl.2: 1511, Michelangelo schildert zijn beroemde ‘Schepping van Adam’.
Dit jaar is het precies vijfhonderd jaar geleden dat Michelangelo in de Sixtijnse kapel zijn beroemde ‘Schepping van Adam’ schilderde. Het was een opdracht van de bazige, oorlogszuchtige paus Julius II. In 1509 had Erasmus diezelfde paus aan het hoofd van een leger de stad Bologna zien binnentrekken; het had Erasmus geïnspireerd tot het schrijven van zijn ‘Querela Pacis’ (Weeklacht van de Vrede).
Hoe baanbrekend de Godsopvatting was van Michelangelo blijkt, als we zijn schildering vergelijking met een Godsvoorstelling van zo’n tweehonderd jaar eerder. Daar zien we hoe hoog in de hemel een feestje wordt gevierd. Maria wordt door de Vader en de Zoon tot koningin gekroond. Tussen de hemel en de aarde gaapt een kloof van negen hemelsferen. God staat wel heel ver af van het kleine mannetje daar ergens diep beneden.
Hoe verrassend is dan de compositie van Michelangelo. Hij schildert God nagenoeg op gelijke hoogte met de mens. Weliswaar heeft elk zijn eigen domein: God de hemel als een rode mantel om Hem heen geslagen; Adam de schepping. God is afgeschilderd als een bejaarde man met een karakteristiek gelaat, getekend door groeven. Hij wordt omgeven door engelen en Vrouwe Wijsheid (?); sommigen zien in de vrouwenfiguur de persoon van Eva die God – letterlijk – voor Adam achter de hand houdt. Toch gaat de aandacht van God geheel en al uit naar de mens, afgebeeld met een rimpelloos gelaat. Het heeft nog niets meegemaakt. God en mens zijn elkaar rakelings nabij. Aan beider houding kunnen we zien dat God de gevende partij is, Adam ontvangt. Misschien onbedoeld een prachtige weergave van de wijze waarop Ignatius van Loyola God in zijn leven zou ervaren.
Ignatius is op dat moment twintig. Hij doet dienst als secretaris van de schatmeester van de koning van Navarra, en heeft nog geen besef hoezeer Michelangelo vooruitloopt op wat de toekomst hem, Ignatius, brengen zal. De ervaring dat de God van de bijbel, Zijne Majesteit, zoals Ignatius Hem vaak noemt, met hem persoonlijk een relatie aangaat. Hem opzoekt op zijn ziekbed, zijn innerlijk aanraakt en in beweging zet, hemgevoelens van vertroosting en nabijheid schenkt. En dát, terwijl hij dat gezien zijn levenswijze tot dan toe in het geheel niet verdiend had. Ignatius mocht God ervaren als God van genade, een gévende, vrijgevige God die de hele schepping met zijn aanwezigheid vervult. Een God die moeite doet en zwoegt om met iedere mens een persoonlijke band aan te gaan. Zo beschrijft Ignatius Hem in zijn werkboekje voor geestelijke begeleiders ‘De Geestelijke Oefeningen’, weerslag van zijn eigen innerlijke ervaring.
Ik weet niet of Ignatius ooit de plafondschildering van Michelangelo in de Sixtijnse kapel heeft gezien, maar het is alsof hij in bovenstaande beschrijving van God die afbeelding voor ogen heeft.