Virtueel op bezoek bij de keizer en op reis door Nederland rond het eerste millennium. Kunsthistoricus Peter van Dael SJ neemt je mee terug in de tijd op de tentoonstelling Het jaar 1000 in Leiden.
De 10de en de 11de eeuw zijn een vergeten periode, zeker vanuit kunsthistorisch oogpunt. Dit tijdvak ligt tussen twee hoogtepunten: de Karolingische kunst in de 9de eeuw en de Romaanse kunst in de 12de eeuw. Maar in de tussenliggende eeuwen gebeuren belangrijke dingen in wat nu Nederland heet. Hierover gaat de tentoonstelling Het jaar 1000. Nederland in het midden van de Middeleeuwen in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden (t/m 17 maart 2024).
Hoe Nederland eruitziet in de 10 de en 11 de eeuw zien we wanneer we rondlopen in de verschillende ruimtes waarin de tentoonstelling is onderverdeeld. Hier komen achtereenvolgens aan bod: het veranderende landschap, het geld dat in
omloop is, de talen die gesproken worden, de nederzettingen waar de mensen woonden, de schatkamers van de kerken waar de relieken van heiligen worden bewaard, de paltsen waar de keizer verbleef (in een interactieve setting kun je bij
de keizer op audiëntie komen, waarbij je allerlei bewegingen moet maken om binnen te geraken), het verre Byzantium en Rome waar contacten mee waren, de wetenschap die in boeken was opgeslagen en de kennis die men had van verre
landen.
Tussen 900 en 1100 wordt het land steeds meer in cultuur gebracht, oplopend van 30 tot 70%. Afwatering en veenontginning maken het land klaar voor landbouw en veeteelt. Ze zorgen er ook voor dat de bodem begint te zakken. Rond 900 lag het land nog boven zeeniveau. De daling van de bodem veroorzaakt overstromingen waardoor bijvoorbeeld de handelsplaats Dorestad (waar nu Wijk bij Duurstede ligt) onder water komt te liggen.
Nederland telt 250.000 inwoners, waarvan één derde tot de helft kinderen zijn.
Het land is bezaaid met nederzettingen, bestaande uit groepjes boerderijen op terpen. De sporen van een dergelijke boerderij, met woon- en stalgedeelte onder één dak, is teruggevonden onder de Markthal in Rotterdam. Verder treft men kloosters en ronde burchten aan. Een van de oudste nog bestaande voorbeelden van zo’n burcht is die in Leiden, midden in de stad, op een kunstmatige heuvel. De gewone huizen zijn van hout, de kerken en kastelen zijn uit natuursteen opgetrokken. Baksteen komt pas voor sinds de 13de eeuw. Echte steden waren nog nauwelijks tot ontwikkeling gekomen. Nederland telt 250.000 inwoners, waarvan één derde tot de helft kinderen zijn.
In het kustgebied wordt de Friese taal vervangen door het Oudnederlands, dat ook in het rivierengebied, Brabant en de Maasstreek wordt gesproken. Ten oosten van de IJssel spreken de mensen Oudsaksisch. Op de tentoonstelling ligt een handschrift uit 1100 met commentaren op het Hooglied, dat afkomstig is uit de abdij van Egmond. Hier komen Oudnederlandse woorden in voor als min frundina (mijn vriendin) en turtulduvan (tortelduiven).
Het land is onderdeel van het Heilige Roomse Rijk. De keizer beschikt overal in zijn rijk over paltsen waar hij tijdelijk kan verblijven. De palts in Nijmegen is een plek waar keizer Otto II en zijn vrouw Theophanu graag vertoeven. Hun zoon, de toekomstige Otto III, werd geboren in 980, toen het echtpaar er naar op weg was. De keizerin zou er in 991 sterven.
Theophanu, afkomstig uit Constantinopel, heeft een belangrijke rol gespeeld in de opkomst van de verering in ons land van de in het Oosten populaire Sint Nicolaas, nog voor de roof van zijn relieken uit Myra naar Bari in 1087. Aan deze heilige herinnert de veelhoekige Nicolaas- of Valkhofkapel, rond 1050 gebouwd in de keizerlijke palts in Nijmegen.
Een ander keizerlijk paleis ligt in Utrecht, vlak bij de bisschopskerk. Resten uit de 11 de eeuw van dit paleis zijn nog te zien. In dit paleis stierf keizer Koenraad II in 1039.
Op de tentoonstelling zijn, behalve esthetisch niet aantrekkelijke potscherven en stukken hout en metaal, schitterende handschriften en producten van edelsmeedkunst te zien, afkomstig uit kloosters of onderdeel van de kerkschatten van de twee Maastrichtse basilieken. Ik ga nader in op enkele objecten die momenteel in Leiden zijn tentoongesteld.
Het ‘borstkruis van Sint Servatius’ (afb. 1) uit de schatkamer van de Sint-Servaas is gemaakt in Trier en werd door Keizer Hendrik III geschonken, waarschijnlijk bij de wijding van de basiliek in 1039. Het is een reliekhouder met onder andere een splinter van het kruis van Christus. Deze reliekhouder wordt tot op de dag van vandaag rondgedragen tijdens de Maastrichtse heiligdomsvaart.
Een andere schat uit de Sint-Servaas is een ivoren kistje uit Zuid-Italië uit de 11de eeuw (afb. 2), dat werd gebruikt om er relieken in te bewaren.
Uit de schatkamer van de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek zien we een buffelhoorn uit Scandinavië, die in de 10de eeuw werd bestemd om er relieken in te bergen (afb. 3). De hoorn is versierd met zilverbeslag.
Een Byzantijns topstuk in Nederland, uit de schatkamer van de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek, is een enkolpion (afb. 4), een reliekhouder die als sieraad gedragen kon worden, en die de eigenaar beschermde en tevens fungeerde als statussymbool. Dit enkolpion is eind 11de eeuw gemaakt in opdracht van iemand uit een aristocratische familie die verbonden was met Byzantijnse hof. Het werd bij de plundering van Constantinopel door kruisvaarders in 1204 meegenomen en aan de Maastrichtse basiliek geschonken.
Heel bijzonder is het Evangeliarium van Egmond uit de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Dit handschrift is in de 9de eeuw in Reims vervaardigd. Omstreeks 975 zijn de bladen ingevoegd met graaf Dirk II van Holland en zijn gemalin Hildegard, die het door hen geschonken evangelieboek op het altaar van de abdijkerk plaatsen. Verder is te zien hoe zij de patroon van de abdij, Sint-Adalbert, vereren. De heilige zegent het echtpaar en beveelt hen aan bij Christus in de hemel (afb. 5).
Een ander topstuk op de tentoonstelling is de Ansfridus-codex, een boek met de evangelies die in de mis worden gelezen. Het is in de 10de eeuw geschreven in Sankt Gallen. De boekband, versierd met edelstenen, dateert uit de 11de-13de eeuw (afb. 6). De codex was een geschenk van bisschop Ansfried aan de Utrechtse domkerk. Later kwam het boek in Deventer terecht en vandaar in het Catharijneconvent.
Het kostbare, fraai bewerkte materiaal – goud, edelstenen, ivoor – van de opgesomde ‘buitenlandse’ kostbaarheden, gemaakt in Constantinopel of beroemde kloosters in Frankrijk en Duitsland, en geschonken door bisschoppen, keizers of hoge adellijken aan kerken en kloosters, contrasteert met de ‘inlandse’ archeologische vondsten, bestaande uit zwarte en bruine resten metaal en hout. Deze restanten herinneren de bezoeker aan het gewone dagelijkse leven, waarin de grond werd bewerkt met het oog op het onderhoud van het lichaam, terwijl de kostbaarheden in bibliotheken en schatkamers functioneerden in de eredienst en dienden tot verheffing van de geest.
De tentoonstelling Het Jaar 1000 is tot en met 17 maart 2024 te zien in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.
Literatuur: Annemieke Willemsen, Het jaar 1000. Nederland in het midden van de Middeleeuwen, Rijksmuseum van Oudheden, Leiden, 2023.