Op 21 november 2010 overleed Willem Barnard. Zijn voormalige buurtgenoot Fried Pijnenborg SJ haalt enkele persoonlijke herinneringen op aan deze dichter en theoloog.
SEC
naar de plaats waar je hoort.
en zo struikel je voort
maar het woord wordt vlees
en je jaagt naar wat komt,
van hetgeen is geweest
Hoe gaat het, je droomt
Dit gedicht zonder tierelantijnen, sec dus, staat in de bundel Nijmegen in de Spiegel, een reeks gedichten door Willem Barnard geschreven tussen 1954 en ’57, zijn Nijmeegse jaren. Nu ik zelf weer in mijn geboortestad terug ben, herlees ik deze verzen met meer herkenning dan destijds. Vooral de regel “maar het woord wordt vlees” – met name de ernst daarvan – ken ik terug in zijn commentaar op de eerste drie hoofdstukken van het Johannes-evangelie uit 2002, De mare van God-bewaar-me.
Zijn meest bekende dichtregels staan in het vers De vrijheid smaakt naar pijn, met daarin de strofe: “(…) vrijheid is voor de mensen / wat lucht voor de vogels is / en vrijheid is voor de mensen / wat water is voor een vis.” Dit couplet heb ik een keer als opsteltitel gegeven in een VWO 5-klas. Een leerlinge werkte het thema vrijheid uit in een verhaal over een boer in zijn omgang met de aarde, de seizoenen, zijn vrouw, zijn werk in en rond de boerderij. Zelfs de voortijdige dood van zijn vrouw verstoorde zijn innerlijke vrede niet. Hij bleef het leven dankbaar. Een kopie van dit opstel heb ik later aan Willem gegeven. Hij herkende daarin zijn dochter uit haar middelbare schooltijd. “Jongeren projecteren wat ze ervaren nog op het scherm van de mythe die hen omgeeft”, was zijn commentaar.
In 2004 verscheen Anno Domini, dagboeknotities van 1978 – ’92. Toen ik daarin las, was ik verbaasd over zoveel sombere passages. Kennelijk had ik hem innerlijk geïdealiseerd. Op een keer liep ik langs de Catharijnesingel, en ineens stopte een fietser. “Dat moet Fried zijn, die daar loopt” was het eerste wat hij zei. Ik vertelde hem van mijn indrukken uit de lectuur van zijn dagboek. Zomaar, met al dat verkeer om ons heen, antwoordde hij: “Fried, ik ben een mengeling van Cassandra en Jeremia.” Ik stond paf. Pas later bij het lezen van zijn overwegingen van de eerste 14 hoofdstukken van de Handelingen, en zijn Een winter met Leviticus, waarin hij een verband legt tussen de loofhut en de kribbe, ben ik gaan beseffen hoe vaak Willem zich eenzaam moet hebben gevoeld in zijn “stille omgang” met de Schrift.
Willem en ik woonden niet ver van elkaar. Hij in de Jacob van Ruijsdaelstraat, ik in de Albert Neuhuysstraat. Hemelsbreed vijfhonderd meter. Tussen beide straten in, aan de Hobbemastraat, staat, onopvallend, maar helemaal tussen de huizen en hun bewoners in, de Wilhelminakerk uit 1931. Bij het 75-jarig bestaan in 2006, heeft Willem Barnard een gedicht geschreven, en dat bij de officiële viering van dat jubileum voorgedragen – De kerk op de hoek, met daarin de regels:
voorpost van steen, een vuist van een gebouw.
(…) Ik ken hem wel, ik weet van zijn verdriet
en zijn geheim – het niet kunnen delen (…)
(…) Toch wie van de velen, de hier omwonenden,
kan het wat schelen, of ik besta en of ik blijf
bestaan? (…)
Zondag 28 november, twee dagen na de uitvaart en begrafenis van Willem Barnard, werd in de Wilhelminakerk een dominee in het ambt bevestigd. Van huis uit katholiek was zij overgegaan naar de PKN, omdat er binnen de R.K. voor vrouwen, gemengd gehuwd, weinig ambtsperspectief gloorde. Willem zou haar keuze begrijpen. Hij had zelf ook zo’n stap gezet. Van Nederlands Hervormd naar Oud-Katholiek.