Als student Arabisch las Jan Peters voor het eerst een roman van de grote Egyptische schrijver Nagieb Mahfoez (wat zijn liefde ervoor wekte). Jaren later leest hij opnieuw De dief en de honden, maar dan in een vertaling.
Al-liss wa-l-kilaab (De dief en de honden) was een van de eerste Arabische romans die ik tijdens mijn studie Arabisch las. Dat dit boek geschreven is door de vermaarde Egyptische auteur Nagieb Mahfoez (die later de Nobelprijs zou ontvangen), dat het volgens mijn docent in Egypte bovendien het meest gelezen boek van Mahfoez was en dat het een bescheiden omvang had, dat alles heeft zeker mijn keuze toentertijd bepaald.
Het lezen kostte me toen veel tijd; ik moest nog veel opzoeken. Dat kluistert je aan de tekst. Ik herinner me dan ook vooral, dat ik onder de indruk was van zijn suggestief taalgebruik en van zijn beschrijving van de stad Kaïro en haar bewoners in de vijftiger jaren. Mijn liefde voor het werk van Mahfoez is toen in elk geval geboren.
Maar nog steeds blijkt Egypte een politiestaat
Nu ik het boek weer ter hand heb genomen – ditmaal in de Nederlandse vertaling –, heb ik het achter elkaar uitgelezen. Wat mij nu het meest trof, is de beschrijving van de sociaal-maatschappelijke situatie in Egypte (vóór en) na de revolutie door de “Vrije Officieren”, die in 1952 een einde maakte aan het koningschap en aan de grote zeggenschap van Engeland en Amerika. Uiteindelijk leidde dit tot de machtsovername door Nasser.
Zonder dat de auteur er expliciet op ingaat, speelt dit gegeven in De dief en de honden op de achtergrond een duidelijke rol. Sa’ied, de hoofdpersoon, is dief van beroep. Vóór de revolutie voelde hij zich door zijn revolutionair getinte vrienden geaccepteerd, omdat hij alleen stal van de allerrijksten en wel op een professionele manier. Tijdens de periode van de revolutie zit hij in de gevangenis, doordat hij bij een inbraak werd verraden door een vriend. Vier gevangenisjaren later blijkt de wereld deels veranderd. Oude kameraden zijn de nieuwe rijken, die diefstal niet meer tolereren. Maar nog steeds blijkt Egypte een politiestaat, misschien zelfs meer dan tevoren.
Naast zijn teleurstelling over nieuwe maatschappij – die geen haar beter blijkt dan het oude feodale systeem – en de afgebrokkelde oude vriendschappen, wordt zijn handelen nu geleid door wraakgevoelens. Die gevoelens zijn er allereerst jegens de oude vriend die hem heeft verraden en die nu zijn vrouw en bezittingen heeft ingepalmd en zelfs zijn dochtertje dat niets meer van hem moet hebben.
Sa’ied vindt onderdak bij een sjeik. Die is leider van een religieuze broederschap waar Sa’ieds vader steeds steun en toeverlaat had gevonden en waarheen hij ook zijn zoon had meegenomen. Maar de sjeik lijkt zich te hebben teruggetrokken uit deze nieuwe maatschappij en weet hem met zijn religieuze taalgebruik niet de steun te geven die hij nodig heeft in zijn verwarring en verbittering. Uiteindelijk blijkt zijn enige toeverlaat een vrouw te zijn die vroeger verliefd op hem was en nu als prostituee de kost verdient. Als zij op een dag – na eerder te zijn mishandeld – niet meer thuiskomt, stort zijn wereld volledig in.
“Onverschillig” is het laatste woord van de roman
Mislukte moordpogingen op zijn “honden”, waarbij onschuldige slachtoffers vallen voeren tot het onvermijdelijke einde, waar hij door een overmacht van agenten (symbool van het nieuwe bewind) in een regen van kogels wordt gedood. Het kan hem allemaal niet meer schelen: “onverschillig” is het laatste woord van de roman. Uiteindelijk is deze dief toch vooral een slachtoffer, dat geen uitweg meer ziet, in een maatschappij die hem niet kan en wil helpen.