Heeft Guido Dierickx het filosofische sprookje Le petit prince goed begrepen toen hij het in zijn jonge jaren voor het eerst las? “Hier blijkt dat het sprookje eigenlijk een parabel is.”
Om helemaal eerlijk te zijn: de roman die ooit op mij het meeste indruk heeft gemaakt is De gebroeders Karamazow. Zo veel indruk dat ik besloot daarna nooit meer een roman te lezen. Andere romans zouden mij nog enkel kunnen teleurstellen. Aan dat voornemen ben ik gelukkig niet helemaal trouw gebleven, maar dat verklaart wel waarom ik hier teruggrijp naar een roman die ik al heel vroeg gelezen heb en die mij toen nog niet kon teleurstellen. En die mij nu, bij het herlezen, nog altijd niet teleurstelt: Le Petit Prince van Antoine de Saint-Exupéry. En dat terwijl die vanuit literair oogpunt zowat de tegenvoeter is van Dostojevski’s verpletterende meesterwerk.
Heb ik dat filosofische sprookje toen, jong als ik was, goed begrepen? Pas nu ik het herlees besef ik hoe juist dit werk is qua taalgebruik en qua inhoud. De taal is zo helder, zo eenvoudig. Het lijkt alsof vooral het eerste deel door de kleine prins, een jongetje van 9 of 10 jaar, zelf geschreven is. Dat is natuurlijk niet zo. Het wordt verhaald door een man op rijpere leeftijd, een piloot uit de pionierstijd, een man zoals de Saint-Exupéry zelf, die een avontuurlijk leven heeft geleid. En die zich hier niettemin bedient van een taal zo eenvoudig, zo helder en trefzeker, geen woord te veel, alle woorden juist. Dat is niet vanzelf gegaan. Hij heeft er maanden en maanden aan gewerkt, alle woorden wikkend en wegend. Met als resultaat een taal zo mooi als een melodie van Mozart.
Het is er leven als in het paradijs voor de zondeval.
Maar wat wil daarmee gezegd worden? Het verhaal is zo buitenissig dat je die vraag niet uit de weg kunt gaan en evenmin finaal kunt beantwoorden. Alle lezers zullen zich de grote lijnen ervan blijven herinneren. De kleine prins woont helemaal alleen op een heel kleine planeet, eigenlijk een asteroïde, waar hij twee nog actieve vulkaantjes onderhoudt, een boosaardige baobab in toom houdt en een mooie maar grillige roos verzorgt. En waar hij volop geniet van de zonsondergangen die elkaar op zijn planeetje snel opvolgen. Het is er leven als in het paradijs voor de zondeval.
Maar op een dag wordt zijn planeetje hem toch te klein en gaat hij, geholpen door een vlucht trekvogels, andere planeetjes bezoeken. Daar treft hij telkens één mens aan met gewoontes die in hun eigen ogen vanzelfsprekend zijn, maar niet in de onbevangen ogen van een kind. Grappige ontmoetingen beleeft hij daar. Of eerder heel trieste? Zo is er een koning hopeloos op zoek naar een onderdaan, een ijdeltuit op zoek naar bewonderaars, een zakenman die zo veel mogelijk sterren wil bezitten. Van het leven op die planeetjes wordt de kleine prins niet echt vrolijk maar wel veel wijzer. De mensen zijn toch wel heel bizar, vindt hij.
Ten slotte belandt hij op de aarde. Daar komt hij terecht in een tuin met wel vijfduizend rozen die allemaal gelijken op zijn roos. En hij die dacht dat zijn roos de enige was. Maakt dat zijn roos nu minder uniek? Nee, zo leert hem een vos. Want zijn roos, grillig en ijdel als ze was, heeft hij beschermd en verzorgd en gekoesterd totdat ze zo mooi was als ze kon worden. (De recensenten zien in deze passage een verwijzing naar de verhouding van de auteur met zijn echtgenote. Zou het? Gelukkig wordt dit verhaal niet ontsierd door voetnoten.)
Zijn ontmoeting met die vos is een leerzame ontmoeting, een wilde vos die zich niet gemakkelijk laat benaderen maar die op zoek is naar een vriend. En die door hem tam wil gemaakt worden. “Apprivoise-moi”, vraagt hij. Hier blijkt dat dit sprookje eigenlijk een parabel is. De vos en de kleine prins zijn aanvankelijk vreemden voor elkaar maar stilaan, met geduldige stapjes, kunnen zij elkaar naderbij komen en vrienden worden. Mensen zorgen voor elkaar omdat zij van elkaar houden, zo zegt men. Of houden zij van elkaar omdat zij voor elkaar gezorgd hebben?
Dat wil hij en daarvoor is hij bereid om zijn lichaam op aarde achter te laten
Aan de piloot die met zijn defecte toestel geland is in de woestijn vertelt hij zijn verhaal en waarom hij niet op aarde wil blijven. Hij wil terug. Terug naar waar? Naar zijn kleine planeet en zijn grillige roos? Of naar een heel andere wereld? Ja, dat wil hij en daarvoor is hij zelfs bereid om zijn lichaam op aarde achter te laten. Hij laat zich bijten door een giftige slang en sterft in de armen van de ontroostbare piloot. Heeft Saint-Exupéry hiermee zijn eigen verlangen naar een hogere werkelijkheid willen uitdrukken? Wie zal het zeggen? Enkele jaren later, in 1944, heeft hij zich gemeld als vrijwilliger. Als oorlogspiloot is hij tijdens een verkenningsvlucht boven de Middellandse Zee spoorloos verdwenen.